Bij de jongste verdeling van de theatersubsidies heeft minister Dewael het advies van zijn R.A.T. op verscheidene punten naast zich neergelegd. In één welomschreven geval is hij de R.A.T. bijgetreden: de groep Jan Decorte & Co verliest de overheidssteun. Zonder dat er een haan naar kraait, verdwijnt een van Vlaan-derens merkwaardigste regisseurs uit het officiële theaterveld.
Ik ben in 1970 medeoprichter geweest van Het Trojaanse Paard, dat later HTP werd en nog later Jan Decorte & Co en ik ben tot in de voorlaatste fase bij het beheer van de groep betrokken gebleven. Als "nauwe verwante" zou ik er niet moeten over schrijven. Het stilzwijgen rond dit verdwijnen is echter zo flagrant, dat ik het eerlijkheidshalve moet doorbreken.
Ik wil het hier niet hebben over de brede context van het beleid, noch -- specifieker - over de Brusselse situatie waar nu als erkende beroepsgezelschappen alleen de K.V.S. en het B.K.T. overblijven, noch over de dubieuze lobby's waardoor sommige negatief geadviseerde groepen hun subsidies wel terugkrijgen; ik wil het alleen hebben over dat waarover het uiteindelijk uitsluitend zou moeten gaan, t.w. de intrinsieke waarde van een theaterarbeid ontwikkeld door een regisseur over meer jaren.
Jan Decorte is lesgever geweest aan het Conservatorium te Brussel waar hij o.m. de schoolvoorstelling Cymbe-line regisseerde, die uitgenodigd werd op het Holland Festival Onder de studenten die hij opleidde vinden we ñamen als Viviane De Muynek, Dirk Van Dijck, Willy Thomas, Mieke Ver-din... om er maar enkele te noemen.
Decortes produktie van Maria Magdalena (Kaaitheater 1981) was een mijlpaal in de Vlaamse theaterontwikkeling en zou lange tijd een referentiepunt blijven vooral m.b.t de wijze waarop vandaag klassieke teksten gehanteerd kunnen worden,
Zijn indringende voorstelling van Müllers Hamletmachine betekende meteen de start van een Vlaamse traditie in Müller-ensceneringen. King Lear (Kaaitheater 1983) sloot een periode af van consequent onderzoek naar klassieke theaterteksten. Met Scènes/Sprookjes en de daarop volgende voorstellingen Mythologies en Anatomie bracht hij bewust een breuk aan in zijn ontwikkeling: hij begon teksten uit elkaar te rijten en in te bedden in een theatertaal waarin beelden, bewegingen, voorwerpen minstens even belangrijk werden als woorden. Na deze reeks begon hij in een derde fase zelf teksten te schrijven; nieuwe komedies zoals Kleur is Alles of verregaande aanpassingen zoals In het Kasteel (naar Hamlet) tot slapstickvoorstellingen als Stuk stuk en Inondertussen-door. Velen die in Decortes "klassieke" periode enthousiast waren over zijn werk, haakten stilaan af en omgekeerd wist hij met zijn laatste werkstukken -- gemaakt en gespeeld met veel métier -- andere publiekslagen aan te boren.
Smijt men iemand met zo'n curriculum weg? In Vlaanderen blijkbaar wel.
Wie van tragedies naar komedies overstapt, is per definitie verdacht. De rol die Jan Decorte in het Vlaamse theater heeft gespeeld, is tot op het laatste moment gezond subversief gebleven. In die zin heeft hij de historische lijn van Het Trojaanse Paard over HTP naar Jan Decorte en Co op consequente wijze doorgetrokken; van een eerder rationele-inhoudelijke maatschappelijke revolte, over het fundamenteel op de helling zetten van theatrale vormen, tot een subversieve guerilla in Theaterland. Als een grijnzende hofnar is Jan Decorte met grote vuile voeten door de theatrale én de maatschappelijke realiteit gelopen. Codes, normen, fatsoen: het kon hem allemaal gestolen worden. Dat werd hem niet in dank afgenomen.
Maar een koning die zijn hofnar wegstuurt, bekent dat zijn rijk ziek is, bekent dat zijn gezag op lemen voeten berust en dat zijn beleid zo broos en wankel geworden is dat zelfs de zuur-stofbrengende kritiek van een luciede en wijze dwaas hem angst inboezemt. Zover staan we. Het lijkt meer dan tijd om hieruit conclusies te trekken.
Marianne Van Kerkhoven