Archief Etcetera


Het kindertheater zit in de lift. Een stijgende of een



Het kindertheater zit in de lift. Een stijgende of een dalende lift?

Het rommelt in het kindertheater. De jongste jaren is er artistiek fraai werk geleverd, maar was dat werk ook te zien in de theaters en de culturele centra, Dirk Vanhaute duwt op zere plekken. Marianne Van Kerckhoven las een bundel opstellen over het nieuwe kindertheater en tot slot laat Ignace Cornelissen, een regisseur die zowel voor kinderen als voor volwassenen werkt, in zijn kaarten kijken.

Verkeert het Vlaamse kindertheater in nood? Neen, nog niet. De huidige discussies rond de Beursschouwburg, deSingel en de plannen van het Speelteater doen enkel stof opwaaien. Toch zijn dit schakels in een evolutie die voor het kindertheater zeer belangrijk is. Daarom is het noodzakelijk om het volledige veld te overzien en niet te vervallen in fragmentarische discussies . Er zijn tendensen en gebeurtenissen, al dan niet recent, die het kindertheater in een positie kunnen brengen waar het 8 à 9 jaren geleden in verkeerde: geteisterd door een gebrek aan interesse en door 'bloed'- en 'brood-'armoede, afgedaan als onbelangrijk en als niet behorend tot de kunsten.

Deze tekst is een persoonlijk standpunt en werd geschreven in januari-februari '92. Concrete voorbeelden komen uit de dagelijkse werking van Het Gevolg, maar andere theatermakers zullen zich hierin ongetwijfeld herkennen. De tekst wil de heersende euforie bij vele betrokkenen temperen en de bekrompenheid en de luiheid bij anderen aanklagen.

Het rommelt in het kindertheater. Maar rommel is wel eens vaker het begin van een nieuwe ordening.

De 4 p's

In het seizoen 1986-87 gaf de Vlaamse Gemeenschap 62 miljoen fr. subsidies uit aan het kindertheater. Daarvan ging 37 miljoen fr. naar het Koninklijk Jeugdtheater (KJT); Speelteater en Stekelbees ontvingen als enige erkende gezelschappen samen bijna 17 miljoen fr. De rest (8 miljoen fr.) ging naar projecten van de Beursschouwburg, Poëzien, Het Gevolg, Jeux Interdits, Pantarei, Froe Froe en het Mechels Jeugdtheater.

In het seizoen 1991-92 ging er al 114 miljoen fr. naar het kindertheater. Een forse stijging. Het KJT nam daar 46 miljoen fr. van op, Speelteater en Oud Huis Stekelbees samen 37 miljoen fr. en de nieuw erkende gezelschappen ca. 29 miljoen fr. (Het Gevolg, Froe Froe, Mechels Jeugdtheater, Poëzien, Schooljeugd-theater). Voor de projecten in 1992 waren er, nog geen gegevens bekend. In 1991 werden bijna geen projecten gehonoreerd. De gelukkigen kregen dan nog bitter weinig: Rabarber en Exces kregen samen 500 000 fr.

Als de absolute cijfers bekeken worden kan men stellen dat het Vlaamse kindertheater in de lift zit. Belangrijker is echter naar de evoluties achter deze cijfers te kijken.

Zeventien jaar na de invoering van het decreet m.b.t. de subsidiëring van de Nederlandstalige toneelkunst (juni 1975) staat het kindertheater nog niet ver. De subsidiënten hebben cr voor gezorgd dat er momenteel in Vlaanderen 3 gezelschappen zijn die een stabiele werking kunnen uitbouwen. Of beter: die de onvermijdelijke golven van succes en dieptepunten kunnen overleven. Zij zijn ook in staat om bijvoorbeeld een rust- of bezinningsjaar in te bouwen, iets waar elk gezelschap af en toe nood aan heeft. Deze gezelschappen zijn: KJT, Speelteater en Oud Huis Stekelbees. Zij zijn alle drie trouwens reeds meer dan 15 jaar erkend.

De andere gezelschappen moeten, vooral met het oog op de jaarlijkse subsidie verdeling, continu vechten om in de gunst te blijven van publiek, pers, programmatoren en politici (de 4 P's). Maar ook intern is er de permanente overlevingsstrijd. Zo ontvangt het vaste personeel van Het Gevolg gemiddeld een loon dat 1 / 3de lager ligt dan wat gangbaar is.

Een snelle goedkeuring van het nieuwe podiumdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten, maar ook een garantie dat er voldoende middelen vrijkomen, is daarom noodzakelijk.

Maar er is meer. Zolang niet ingegaan wordt op het principe om het bestaansminimum voor gezelschappen uit te keren (een voorstel: 10 miljoen fr.), is het onzin om allerlei gezelschappen te erkennen. Zij krijgen toch niet de kans om een volwaardige werking uit te bouwen. Aanpassingen van het nieuwe decreet zijn daarom noodzakelijk.

De projecten zijn er nog veel slechter aan toe. Het ministerie van cultuur bevestigt dat er nog volop subsidieaanvragen binnenkomen, toch zien we een totale verschraling. Waar enkele jaren geleden, naast de nu erkende gezelschappen, nog allerlei initiatieven opdoken (denk maar aan Pantarei, Marino Basso, Beurs-schouwburgprodukties, Jeux Interdits, De Kolk, ...) moeten we constateren dat momenteel, buiten een bijzonder sporadisch initiatief als dat van Tie 3, enkel nog anciens op niveau kunnen meedraaien met hun vrije produkties (Herwig Deweerdt, Rudy Meeuws/Teater 42). Het vrijwel volledig uitsluiten van de projectsubsidies voor kindertheaterprodukties speelt daarin een belangrijke rol. Ook de kunstencentra blijven hier zwaar in gebreke. Daarover verder meer.

Spelen op verlies

Voor de seizoenen 1989-90 en 1990-91 ontving Het Gevolg gemiddeld een uitkoopsom van 25 939 fr. Hiervoor moesten telkens een drietal acteurs en twee technici de baan op, het boekingskantoor moest voorbereidend werk leveren en een goed uitgebouwd secretariaat garandeerde een degelijke praktische omkadering. Al te vaak is het spelen dan ook een verlieslatende zaak. Op een totaal van 120 voorstellingen betekenen deze bedragen minstens een verlies van 3 miljoen fr. per seizoen t.o.v. gelijkwaardige avondtheatergezelschappen.

Dit is natuurlijk geen nieuw fenomeen, maar wel zeer fundamenteel. Zolang een programmator rekent dat 200 kinderen enkel 20 000 fr. in kas brengen, zal hier geen verandering in komen. De boekhoudersmentaliteit moet doorbroken worden om zo de gezelschappen volwaardig te behandelen. Veel culturele centra willen dit niet gezegd hebben. Zij vinden immers dat zij niet het slachtoffer moeten zijn van onbegrijpende ouders of schooldirecties. Het geld voor een filmticket of een kinderboek wordt evenwel door iedereen zonder moppe-



Jacques de fatalist en zijn meester, Speelteater

ren neergeteld. En in Frankrijk betalen de kinderen vlot 300 fr. voor een ticket. Waar zit dan het probleem?

Fundamenteel is het niet juist om de gevolgen van deze situatie af te schuiven op de gezelschappen. Een centrum moet duidelijke keuzes maken of het moet een aparte regeling uitwerken met zijn subsidiënten, maar het mag niet de gezelschappen hierdoor in de kou zetten. Dat het ministerie sinds kort een subsidie van minimum 6 miljoen fr. uitkeert aan de erkende kindertheatergezelschappen, is enkel en alleen te danken aan die gezelschappen zelf. Zij vroegen een snelle, maar liefst tijdelijke oplossing voor het probleem. Het antwoord is niet bevredigend, maar het is wel een antwoord. Voorlopig hebben de programmatoren helemaal geen antwoord gegeven.

De opmerking dat deze situatie maar kan blijven duren zolang je zelf meedraait, klopt slechts gedeeltelijk. Als reizend gezelschap moet je opboksen tegen een middelmatige programmering waar kapers tegen ongelooflijke dumpingprijzen hun waren aanbieden. Dan kan je natuurlijk je partners gaan uitkiezen en proberen bij hen een faire prijs te bedingen. Dit snijdt echter in de fundamenten van het (reizende) theater: je speelt niet voor jezelf. De hele spreidingsidee staat hiermee eveneens op de helling.

Vrije voorstellingen

Vrije voorstellingen (op een woensdag, tijdens weekends en vakanties) zijn belangrijk, misschien wel het belangrijkst, zowel voor het publiek als voor de theatermaker en de acteurs. Deze voorstellingen zijn de interessantste confrontaties tussen publiek en acteurs.

Als je er de agenda's van de receptieve sector op nakijkt, moet je snel concluderen dat het betere theater volledig uit de boot dreigt te vallen. Het circuit dat voor enkele jaren stilaan vorm begon te krijgen, is ingestort. De poppen-animators, Samsons en andere Urbanussen beheersen de culturele uitstappen van de kinderen.

Van de 474 voorstellingen die Het Gevolg speelt/heeft gespeeld in de seizoenen 1989-90, 1990-91 en 1991-92 waren er 143 vrije voorstellingen. Daarvan werd 66% gespeeld in Nederland en op festivals of in eigen beheer. Vrije voorstellingen in Vlaanderen vertegenwoordigen nauwelijks 10% van het totaal aantal voorstellingen. Vlaamse ouders en kinderen hebben per seizoen slechts 16 maal de kans om op eigen initiatief een voorstelling van Het Gevolg bij te wonen.

Toch zijn er in Vlaanderen genoeg culturele centra die het professionele kindertheater een goede basis zouden kunnen geven. Ik maak hier een willekeurige selectie uit de lijst van de culturele centra waarvan ik vind dat zij deze vorm van theater in hun programmering volwaardig zouden kunnen onderbrengen én die aan de technische eisen van een gemiddelde voorstelling kunnen voldoen: De Werf Aalst, deSingel Antwerpen, C.C. Berchem, Casino Beringen, Ter Dilft Bornem, Westrand Dilbeek, C.C. Genk, C.C. Hasselt, C.C. Heus-den-Zolder, C.C. Knokke-Heist, Trefcentra Brussel, C.C. Kortrijk, C.C. Leopolsburg, Romaanse Poort/Stadsschouwburg Leuven, 't Ghelandt Menen, Dommelhof Neerpelt, C.C. Strombeek-Bever, Stadsschouwburg Brugge, GildhofTielt, C.C. De Warande Turnhout, De Schakel Waregem. Mochten deze centra elk gemiddeld 10 vrije voorstellingen programmeren, dan kom je in Vlaanderen aan een 200-tal voorstellingen en zal elk gezelschap of elke produktie gemakkelijk door de geïnteresseerden gezien kunnen worden. Het openstellen van de schoolvoorstellingen voor een ander publiek kan ook positief werken.

Al te vaak wordt slechts sporadisch een voorstelling georganiseerd. Dit is vrijwel zinloos. Als programmator bouw je op deze manier geen relatie op met je publiek en werk je niet aan het kijkgedrag bij kinderen. Het is geen probleem dat ze de ene week mee zitten dreunen met de laatste Samson-hit, de week daarop moeten ze wel geboeid en stil een uur naar een verhaal willen luisteren.

Voorstellingen in eigen beheer gaan organiseren is niet evident. Een reizend gezelschap heeft niet de know-how, de middelen, de binding met de vreemde stad. De eigen inkomsten zijn ook zo laag (ca. 100 fr. per ticket) dat de operatie zeer verlieslatend is. Op langere termijn kan het zelfs nefast zijn. Het risico bestaat immers dat je uiteindelijk voor je eigen vriendenclub staat te spelen en niets wordt zo vervelend en afstompend als dat.



Schoolvoorstellingen

Ik weet niet of het kijkgedrag van kinderen vervormd wordt door de maatschappij waarin ze leven, of ze sowieso een kijkgedrag moeten aanleren, vast staat dat ze moeten begeleid worden in hun tocht naar het theater. Het verplicht en in groepsverband naar het theater gaan, de schoolvoorstellingen dus, maakt deze begeleiding zeer complex en raakt zelfs de fundamenten van ons opvoedingssysteem.

Reeds jaren is dit één van de belangrijkste discussiepunten in het kindertheater. Een oplossing ligt niet voor de hand. Maar concluderen dat er de laatste 10 jaar geen enkele noemenswaardige evolutie is, stemt tot nadenken en leidt vooral tot frustraties bij de theatermakers. Zij moeten al te vaak opboksen tegen een zaal met kinderen die niet in staat is om op een goede manier met de meest essentiële theater codes om te springen.

De losse initiatieven van enkele programmatoren en kortstondige mammoetprojecten als 'Kunst Maakt School' zijn op plaatselijk vlak vaak zeer interessant, maar leiden ook wel tot een nog grotere ongelijkheid binnen het circuit. De achterblijvers lopen stilaan een onoverbrugbare achterstand op. De videoprojecten van het Vlaams Theater Instituut waren interessant, maar zonder continuïteit zal het effect verwaarloosbaar zijn.

Enkele dramadocenten vanuit het gezelschap mee de baan opsturen zal inhoudelijk zeer goed werken. De vraag blijft wel of dit de opdracht is van een gezelschap. Kunst en pedagogie zijn aparte werelden. De realiteit is ook dat een gezelschap met beperkte middelen al haar energie en geld moet investeren in het artistieke werk.

Een van de reflexen van theatermakers op deze situatie is om het kijkgedrag van de kinderen zelf maximaal te gaan beïnvloeden. Een voorstelling waar maximum 100 kinderen toegelaten worden is geen uitzondering meer. Er wordt theater op theater gespeeld of de kinderen brengen hun eigen stoelen mee. De grote culturele centra willen hierin nog wel volgen, de kleintjes haken wanhopig af. Het wordt hen te duur. Of ze zien het niet meer zitten: 'Dit krijgen we nooit verkocht aan onze scholen!'

Het probleem van de schoolvoorstellingen vormt één van de hoofdargumenten van artiesten uit andere circuits (avondtheater, dans, muziek) om niet voor kinderen te gaan spelen. Hoewel hun behoudsgezinde reflex en hun angst voor het nieuwe minstens even belangrijk zijn om het kindertheater links te laten liggen, mogen we hun opmerkingen toch niet negeren.

Kunstencentra voor kinderen

Het belang van een kunstencentrum voor kinderen kan niet onderschat worden. Een of meerdere gezelschappen kunnen er hun vaste plaats in krijgen, projecten kunnen er gerealiseerd worden, er kunnen reeksen voorstellingen gespeeld worden, de begeleiding van de toeschouwers kan beter en intenser gebeuren, enz.

Natuurlijk is het mooi te dromen van vier of vijf kunstencentra in de grote steden, aangevuld met enkele goed functionerende culturele centra. Maar de realiteit zal hoogstwaarschijnlijk anders zijn. Hooguit twee kunstencentra zullen kunnen opgestart worden, het geld voor een volwaardige werking zal voortijdig op zijn, de bestaande gezelschappen zullen hun groeikansen zien verdwijnen, de grote steden halen hun slag thuis, de fundamentele problemen krijgen geen oplossing en de overheid vindt dat er weer voldoende geïnvesteerd is in het kindertheater.

Het kindertheater heeft behoefte aan een speelplateau in de grote steden, maar moet evengoed bezig zijn met de spreiding over heel het land. Kinderen zijn nu eenmaal niet erg mobiel. Overigens, in Gent zijn dan wel vier producerende gezelschappen actief, maar daarnaast moeten de grote steden niet te veel pluimen opsteken. Is het dan evident om nieuwe middelen uitsluitend naar die steden te laten vloeien? Of spelen hier andere krachten een grotere rol? Dat in de provincie Antwerpen zes gezelschappen professioneel met kindertheater bezig zijn en een drietal gezelschappen hiermee nauwe raakvlakken hebben, weet blijkbaar niemand.

Zonder een grondige aanpak van heel de sector riskeer je, hoe goed bedoeld ook, een averechts effect. Bij gebrek aan een duidelijke visie en een goed beleid van de overheid gaat iedereen zijn weg en is een verdere stigmatisering bijna niet uit te sluiten.

Muur

Voor velen zijn de kunstencentra (de zgn. werkplaatsen voor multimediale initiatieven) zowat de belangrijkste motoren van het hedendaagse theater. Slechts één van hen (De Werf, Brugge) neemt het kindertheater op in zijn programmering. En ik kan me geen kindertheaterproject bedenken dat in deze centra gerealiseerd werd.

Hier zie je twee totaal verschillende werelden. Waarom komt hier geen bevruchting? Het is toch vreemd dat zowel het kindertheater als de kunstencentra zich als vernieuwend en stimulerend aandienen, maar dat er geen samenwerking is. Ik denk toch dat de kunstencentra dringend door hun eigen muur moeten breken en zich ook eens moeten afvragen of het werken met medewerkers die kunst voor kinderen 'grote onzin' vinden wel een goede keuze is.

Hoewel de beschikbare ruimte voor het kindertheater in de dagbladen vaak afhankelijk blijft van de persoonlijke interesse van een journalist, is het aantal artikelen de laatste jaren enige uitzondering, zijn vooral de periodieke bladen de grote afwezigen. Hun impact in het dagelijks leven van de gezinnen is behoorlijk. Daardoor zouden ze een zeer stimulerende rol kunnen spelen. Etcetera, Articles, De Scène of Documenta, het maakt weinig uit, de vakbladen zijn zeer weinig bezig met het kindertheater. Op radio en tv kom je het kindertheater zelden tegen. Er heerst, onder het mom van tijdgebrek, een behoorlijke portie bekrompenheid.

Dit geldt ook voor de opleidingen. De vele acteurs die Het Gevolg aantrekt kennen meestal het gezelschap niet, laat staan dat hen ooit verteld werd dat je in die tak van het theater ook op een interessante manier je brood kan verdienen. Om dan maar, naar Nederlands voorbeeld, een eigen school voor kindertheateracteurs op te zetten, is totaal verkeerd. Een stigmatisering is dan het gevolg.

Universiteiten lijken ook al niet veel enthousiasme aan de dag te leggen. Waarom is het nog steeds niet een evidentie dat je de ene week een Shakespeare-bewerking uit het avondtheater analyseert, en de andere week een nieuwe creatie in het kindertheater gaat bekijken.

De tijd is rijp om een discussie op gang te trekken, een globale visie te ontwikkelen en een strategie uit te werken. Pas dan zullen de tientallen losse initiatieven, die al te vaak ontstaan uit onvrede en frustratie met de bestaande situatie, hun waarde krijgen. Het is noodzakelijk dat die initiatieven ingebed worden in een ruim kader.

De overheid moet daarom dringend stappen ondernemen. Zeker in het licht van het nieuwe, en waarschijnlijk snel goedgekeurde decreet voor de podiumkunsten is er een initiatief nodig. Om in dit stadium efficiënt te werken zou de Raad van Advies aan de Toneelkunst (RAT), vooraleer een advies aan de minister van cultuur uitte brengen voor het seizoen 1992-93, enkele zittingen hieraan kunnen wijden. Ongetwijfeld zijn er voldoende 'specialisten' die gehoord willen worden. Minister Weckx zit momenteel waarschijnlijk nog in zijn studiefase, maar kan allicht enkele mensen van zijn kabinet en zijn administratie bijeenbrengen om hierover een beleidsnota uit te werken. Ook de Raad voor de Kunsten kan hierin nuttig werk leveren.

Misschien vindt iedereen wel dat kindertheater niet hoeft, dat er geen nood aan is of dat het geen kunst kan zijn. Dit zou natuurlijk veel oplossen. Maar tot zolang gaan wij verder.

Dirk Vanhaute

Dirk Vanhaute is zakelijk leider van het Turnhoutse gezelschap Het Gevolg.


Development and design by LETTERWERK