Waarover ik niet spreken kan, daarover zal ik denken.
Repertoire is voor Lucas Vandervost een permanente dialoog tussen toneelstukken en tussen seizoenen onderling.
Toen we twee seizoenen geleden aan De Fantasten van Robert Musil werkten, herkende ik heel wat gelijkenissen met de stukken van Botho Strauss, zowel inhoudelijk als stilistisch. Musil leek me een soort peetvader van Strauss. Bij beiden wordt de diepe inhoud en het filosofisch onderzoek verborgen onder een onbelangrijke anecdotische maar toch niet-traditionele verhaalstructuur. Zowel bij Strauss als bij Musil praten de personages een niet - alledaagse spreektaal en de dialogen zijn het resultaat van de verwarde denksprongen van de geest en niet van een rationeel denk-parcours met een duidelijk begin en eind, dat alleen om de informatie gevoerd wordt. De onderwerpen waarover men het heeft, worden niet uitgesproken. Men probeert te zeggen wat men te zeggen heeft door wat men te zeggen heeft weg te laten. Oh zo dicht bij de realiteit maar toch bij lezing of eerste kennismaking zo hermetisch. Juist daarom zijn het speelstukken en geen lees-stukken wat veel theatermakers ook mogen beweren. Enkel het spel maakt de onderliggende bedoelingen voelbaar. Ik zeg bewust niet: zichtbaar. Enkel het spel rechtvaardigt het hermetische karakter. Door het spel wordt het hermetische karakter van het stuk een stilistisch doel dat het complexe tijdsbeeld van onze maatschappij weergeeft. Daardoor zijn deze literaire teksten vandaag meer dan ooit speelbaar.
Dat was is in ieder geval mijn bedenking na de dramatische lezing van De Fantasten. Hieruit putte ik de moed Strauss te programmeren. Ik wil binnen een seizoen maar ook tussen de seizoenen onderling een dialoog van denken, een dialoog tussen toneelstukken opbouwen. Een programmatie die een onderzoek blootlegt, eenidee volgt. Daarom is het belangrijk dat de kleur van ons gezelschap een persoonlijke stempel draagt en door één persoon wordt bepaald, ook al zorgen er verschillende mensen voor de nuances van de uitvoering.
Maar al te zeer wordt een voorstelling en daardoor een heel gezelschap op een eenmalige confrontatie met het publiek beoordeeld. Ik besef ook wel dat deze eenmalige beleving de grootste troef van het theater is, waardoor het zich onderscheidt van andere media. Elke voorstelling is trouwens anders en dat moet ook zo. Maar die eenmalige beleving geldt niet voor mij als artistiek verantwoordelijke van een gezelschap. Er kan niet eenmalig worden gedacht over de keuze en de noodzaak van een toneeltekst. Persoonlijk wil ik dat denken langzaam in de diepte verderzetten en illustreren door een programmatie die naast een artistiek beleid ook een artistieke belijdenis toont.
Om deze overtuiging consequent naar buiten te brengen, programmeert De Tijd dit seizoen drie maal Strauss. Voor een buitenstaander alleen maar vreemd, omdat zoiets niet vaak gebeurt. De verscheidenheid in het seizoen zal door drie regisseurs en hun acteurs worden bepaald. Het is niet de plicht van de programmamaker verscheidenheid in te bouwen. Het theaterlandschap is verscheiden genoeg en de wegen goed berijdbaar. Wat men in Vlaanderen de versnippering van de theaterwereld noemt en waar men toch zo bang voor is, wordt gerechtvaardigd als er vanuit persoonlijke passie, gedachten-goed en overtuiging wordt gewerkt. Dit moet ten allen tijde worden gerespecteerd en zelfs aangemoedigd. Dan pas zal er ook vanuit overtuigingen kunnen worden samengewerkt of gecoproduceerd en niet zoals zo vaak uit financiële noodzaak.
Een theatervisie moet rustig worden uitgebouwd om later door invloed van anderen te worden verrijkt. Ik voel voor mezelf dat enkel een behoedzame benadering van het repertoire en een langzame opbouw van een oeuvre bij mijn persoonlijkheid past; hetzelfde geldt voor de opbouw (of misschien zelfs afbouw) van ons publiek. Een keer of drie per week loop ik een tiental kilometer en zo wil ik, luisterend naar mijn lichaam over een paar jaar, als ik looprijp ben, mijn eerste marathon gezond uitlopen. Zo wil ik ook programmeren : luisterend naar mezelf. Ik programmeer niet met de explosie van de honderdmeterloper die wel het grote publiek lokt en het koninginnestuk van de spelen is. Een 100 meter moet je winnen en winnen ligt niet in mijn aard. En je kunt moeilijk trots zijn op het feit dat je de 100 meter tenminste hebt uitgelopen. Bij de marathon ligt dit anders. Het langzame wordt misschien duidelijk als ik mijn plannen voor het volgende seizoen bekend maak.
Door het werkproces van De Hypochonders heb ik ingezien dat De Fantasten gespeeld moet worden, een stap verder dan de dramatische lezing van twee jaar terug. En het nadenken over waarom Musil zijn Fantasten begint met een citaat van Maeterlinck geeft me de moed deze vergeten Vlaams voelende schrijver te spelen. Beide schrijvers hebben het inhoudelijk, over de dingen waarover men niet spreken kan. Zoiets kan alleen zeer persoonlijk. Daarom alleen al is de schriftuur van beiden heel anders. Het is het persoonlijk taalgebruik van auteurs dat me aanspreekt in deze tijd van nabootsing.
Dergelijke schrijvers programmeren, ontsluiert mijn politiek engagement. We hebben als theatermakers wel degelijk een opdracht. Ik denk dat de verloedering van het taalgebruik en daardoor ook van het denken nauw aansluit bij, maar zelfs erger is dan de gevaarlijke verrechtsing van onze maatschappij . Ik wens de Vlaams- Blokstemmers niet om te praten, wel wil ik de anderen via deze schrijvers uitnodigen tot het proberen verwoorden van hun gevoelens en meningen tegenover dit gevaar. Het uitspreken van argumenten met een persoonlijk taalgebruik zal het moeten halen van onpersoonlijke slogans. En we zullen het heel goed moeten doen, want kwaliteit is kwetsbaar. Met deze schrijvers omgaan verraadt mijn bang optimisme in de toekomst. Al was het maar de toekomst van mijn dochter. Ik trek mijn shoes aan en ga nog een eindje lopen.
Lucas Vandervost
Lucas Vandervost is artistiek leider van De Tijd