Archief Etcetera


Contract tussen kunstenaars en overheid



Contract tussen kunstenaars en overheid

Het theater bij de Waalse buren(l)

De discussies over het theaterdecreet in Vlaanderen doen soms vergeten dat er andere vormen van samenwerking bestaan tussen theatermaker en overheid.

Dat is het geval in Wallonië. Benoît Vreux zet een reeks op over het Franstalige theater in Belgïe. Deel 1: het institutionele kader.

'Sire, het Koninklijk Besluit van 12 mei 1952 betreffende de toekenning van subsidies aan de toneelkunst, bepaalt volgens welke criteria deze subsidies worden verdeeld en welke de verplichtingen zijn van de gesubsidieerde gezelschappen.

Dat besluit werd voor het Nederlandstalige landsgedeelte vervangen door het Koninklijk Besluit van 14 september 1954.

Voor het Franstalige landsgedeelte moet het statuut van de toneelkunst dringend worden aangepast aan de reële noden van het theaterleven.

Een uniform statuut voor de toneelkunst beantwoordt inderdaad op geen enkele wijze aan de realiteit in de beide taalgebieden. De ervaring heeft geleerd dat zij elk een eigen statuut nodig hebben.

De aanpassing van het statuut van 12 mei 1952 aan de situatie van de Franstalige toneelkunst beantwoordt bovendien aan de wens de culturele autonomie van de twee landsdelen te bevorderen, een wens die al vele keren werd geuit in het Parlement en in verschillende studiecentra.'

Deze tekst is een uittreksel uit het Rapport au Roi, waarin het koninklijk besluit van 9 oktober 1957 werd voorgesteld. Dit besluit heeft het Franstalige theater geregeld tot aan de Staatshervorming waarbij de Gemeenschappen in het leven werden geroepen. Het uittreksel maakt duidelijk welke de motieven waren van de wetgever: een evenwicht creëren tussen culturele identiteit en autonome beslissingsmacht enerzijds en het wettelijk kader waarin deze tot stand komen anderzijds. De wetgever introduceerde ook de idee van een communautarisering van de cultuur, in een toen nog unitair België.

Het theater heeft zich altijd al in de paradoxale situatie bevonden dat het zowel de emanatie is van een individueel artistiek opzet als een schakel in de publieke identiteit van een natie. In die permanente spanning tussen de individuele expressie en de rol die de kunstenaar geacht wordt te vervullen in de 'polis', tegenover publiek en subsidiërende overheid, heeft het theater zich altijd in zijn sas gevoeld.

Het hoeft dus geen verbazing te wekken dat het theater, eind jaren '50 al, de federalisering aankondigt die wij vandaag kennen. Wel vreemd is dat het theater in deze tekst door de wetgever wordt voorgesteld als een maatschappelijk regulerende factor, een onderdeel van een grotere politieke constructie die zowel institutioneel als cultureel is. Na de communautarisering van de cultuur is de wetgever in de Franse Gemeenschap duidelijk een andere rol gaan spelen inzake culturele materies. Hield de politieke macht voordien het evenwicht tussen de gemeenschappen in de gaten, dan ging ze nu de economische implicaties regelen van de cultuur in het algemeen en van het theater in het bijzonder.

Vandaag de dag gaan parlementaire interpellaties in de Franse Gemeenschap meer over de verdeelsleutel tussen Wallonië en Brussel dan over de historische eigenheid van beide gewesten.

Terug naar de situatie begin jaren '60. Het Koninklijk Besluit van 1957 voorzag subsidies voor de Franstalige Belgische theaters die een vast gezelschap hadden en per seizoen minimaal 200 voorstellingen speelden, in eigen huis of op tournee. Bij die toch al strenge eisen kwamen ook nog eens quota over het aantal Belgische auteurs dat moest worden gespeeld en het aantal Belgische acteurs dat moest worden aangeworven. Die politiek kwam uiteraard alleen maar de vaste, meer bepaald de Brusselse gezelschappen ten goede, en wel in die mate dat bij de eerste staatshervorming van 1970 in de Franse gemeenschap nog slechts vier erkende gezelschappen bestonden, naast het Théâtre National dat een bijzonder statuut had. De rest van het theater ressorteerde onder een krappe en juridisch niet omschreven begrotingspost, de ad-hoc-subsidies.

En toch ontstonden toen, in 1969, de twee experimenten die aan de oorsprong zouden staan van het 'jeune théâtre' in de Franse gemeenschap: het Théâtre du Parvis van Marc Liebens en de Laboratoire Vicinal van Frédéric Baal. Het ontbreken van een statuut en van de nodige middelen was er wel mede oorzaak van dat beide initiatieven na 1972 opgedoekt werden.

De Parvis en de Vicinal hadden een grote invloed (daarover meer in het volgende nummer van Etcetera). Dank zij hen verwierf het theater dat buiten het besluit van 1957 viel zijn adelbrieven. Dat theater werd zo belangrijk dat de wetgever wel tot een reglementering gedwongen werd. Aanvankelijk was dat via de Commission consultative du Jeune Théâtre, in 1975, die als opdracht had het ontstaan van een nieuwe theatertaal te stimuleren . De commissie beschikte daarvoor over 5% van het globale budget dat werd toegekend aan de professionele gezelschappen. Het aantal projecten en hun artistiek belang zetten de overheid ertoe aan dat percentage regelmatig te herzien. In 1988 bedroeg het 17% van het theaterbudget.

De belangrijkste wijziging was dat de Franse Gemeenschap van bij haar oprichting in 1980 de principes van het besluit van 1957 liet varen. In de plaats kwam een systeem van individuele overeenkomsten die werden afgesloten met de belangrijkste professionele gezelschappen voor volwassenen. Men wou een nieuw juridisch kader ontwerpen. Daardoor konden enkele jonge gezelschappen officieel worden erkend: het Théâtre du Crépuscule van Philippe Sireuil, het Théâtre Elémentaire van Michel Dezoteux en de Groupe Animation Théâtre van Marcel Del-val, die samengingen in het Théâtre Varia.

De opdrachten aan de erkende gezelschappen werden precieser en beter afgestemd op hun reële noden en mogelijkheden. De eerste minister-presidenten van de Franse Gemeenschap, die verantwoordelijk waren



voor cultuur, zouden in hun beleid ook een groot belang gaan hechten aan het tot stand brengen van een evenwicht in de verhoudingen en de uitwisseling tussen Wallonië en Brussel.

Deze nieuwe politiek resulteerde onder Valmy Féaux in het 'tienpuntenplan' en in de ondertekening van de eerste programmacontracten, die echte charters zijn tussen de gezelschappen en de overheid.

Het tienpuntenplan kreeg op 22 mei 1989 vorm van Koninklijk Besluit en hield de volgende maatregelen in:

De verantwoordelijkheid van de steden

Steden die in gebreke blijven op het gebied van de subsidiëring van cultuur, krijgen te maken met de Waalse Gemeenschap: willen de steden bepaalde overeenkomsten toegekend krijgen, moeten zij hun culturele verplichtingen nakomen. Op een bepaald ogenblik wou de Stad Brussel het mes zetten in de subsidies aan het Théâtre du Parc, de KVS en de Munt. Door tussenkomst van de Waalse Gemeenschap bleef de subsidie aan het Théâtre du Parc gehandhaafd.

Tussenkomst in de infrastructuur

De infrastructuur valt onder de directe verantwoordelijkheid van de Waalse Gemeenschap. Het gaat in de eerste plaats om de theaters waarvan de Waalse Gemeenschap de belangrijkste eigenaar is, nl. het Théâtre National, de Varia, Plan K en het Atelier Sainte Anne. De grondige verbouwing van het Théâtre Varia en de geplande renovatie van het Atelier Sainte Anne zijn de meest zichtbare resultaten van deze structurele steun. In overleg met de technisch directeurs van deze theaters, zou er ook steun komen voor de technische uitrusting van de zalen.

Een receptieve opdracht aan de erkende theaters

Gezelschappen die niet over een eigen infrastructuur beschikken, moeten worden uitgenodigd door de erkende theaterhuizen. Enkele theaters hadden zich al geprofileerd als 'lieu public' en nodigden produkties uit die niet in eigen huis waren gemaakt, maar sommigen hadden zalen en middelen gemonopoliseerd. Daar wou deze maatregel tegen ingaan, om zo nieuwe creaties mogelijk te maken.

Moratorium op het ontstaan van nieuwe groepen

Buiten de 37 erkende professionele gezelschappen, weigert men nieuwe gezelschappen op regelmatige basis te subsidiëren.

De gevolgen van deze budgettaire maatregel worden enigszins verzacht door de voorgaande. De maatregel werd door Bernard Anselme, de huidige minister-president van de Waalse Gemeenschap, verlengd tot 1 juli 1994.

Het programmacontract

Met de professionele theaters die een toelage krijgen van 3 miljoen frank of meer, wordt een programmacontract afgesloten voor 3 of 4 jaar. Meestal aanvaardt de overheid de artistieke opdracht die het gezelschap zichzelf heeft gesteld. De Waalse Gemeenschap staat garant voor een vaste subsidie tijdens de duur van het contract. Daarnaast zijn er bepalingen omtrent de minimale loon-massa voor artistiek personeel in het geheel van het budget, het aantal creaties, coprodukties en gastvoorstellingen, de vereffening van de subsidies, enz.

De Conseil Supérieur de l' Art Dramatique en de Administration de la Culture zien toe op de naleving van de programmacontracten, zowel door de theaters als door de Waalse Gemeenschap. De Conseil is een soort raad van wijzen, waarin de verschillende strekkingen en functies binnen de theaterwereld zijn vertegenwoordigd. Hij bestaat uit acteurs, journalisten, dramadocenten en mensen die door de minister werden aangezocht om hun notoriëteit of competentie. Zij beoordelen het slagen of falen van het artistiek project van de gezelschappen.

Sanering van de schuldenlast van de theaters

Dit saneringsplan wordt voorgelegd door de theaters en goedgekeurd door de Waalse Executieve. Deficitair werken was voor een



Subsidies (in miljoenen)

ERKENDE GEZELSCHAPPEN 543

Théâtre National de Philippe Van 149,3

la Communauté Kessel

française de Belgique

Atelier Théâtral de Armand Delcampe 39,87

Louvain-la-Neuve

Rideau de Bruxelles Jules-Henri Marchand 39,115

Martine Renders

Théâtre des Galeries Jean-Pierre Rey 32,03

Théâtre Varia Philippe Sireuil 30,895

Michel Dezoteux

Marcel Delval

Atelier Sainte Anne Serge Rangoni 27,865

Théâtre de la Place Jean-Louis Colinet 22,07

Nouveau Théâtre de Henri Ronse 19

Belgique

Théâtre de Poche Roger Dohmani 17,50

Théâtre de l'Ancre Jacques Fumière 17

Centre Dramatique Michel Tanner 15,360

LIennuyer

Théâtre 140 Jo Dekmine 15,185

PlanK Frédéric Flamand 12,355

Centre Théâtral de Namur Bernard Debroux 11

Comédie Claude Volter Claude Volter 10,5

Ensemble Théâtral Mobile Marc Liebens 9,655

Théâtre du Parc Yves Larec 8,2

Compagnie Yvan Baudouin Yvan Baudouin 7,6

Théâtre de la Balsamine Martine Wijckaerts 7,6

Baladins du Miroir Nele Paxinou 7,5

Les Formes Spirituelles Alain Populaire 6

Théâtre de l'Equipe Jean Frosel 5,6

Théâtre de la Vie Herbert Rolland 5

Théâtre Arlequin José Brouwers 4,2

Théâtre Océan Nord Isabelle Pousseur 3

Groupov Jacques Delcuvellerie 3

Francine Landrain

Maison de la Culture Marie-Claire Clause 2

de Sud-Luxembourg

Théâtre de l'Eveil Guy Pion 2

Théâtre de l'Etuve Paul Deranne 1,9

Théâtre de Quat'sous Roland Ravez 1,5

Comédiens associés Andrée Gofinet 1,5

Théâtre du Sygne Elvire Brison 1,5

Théâtre du Grand Midi Bernard Damien 1,5

Théâtre de Banlieu Alain Mébirouk 1,5

Fondation Jacques Gueux Richard Kalisz 1

Théâtre du Veaudeville Jean-Michel Thibault 0,8

Centre de Variétés Roger Dar ton 0,6

Af± YA/allr»niV

Cirque Divers Michel Antaki 0,6

KINDER- EN JEUGDTHEATER 76,4

THEATRE-ACTION 28,9

DIALECTTHEATER, SEMI-PROFESSIONEEL 16,9

UNIVERSITAIR OF AMATEURTHEATER

PROMOTIE, SPREIDING, FESTIVALS 24,125

aantal directeuren een taktiek geworden om een verhoging van subsidie te bekomen of om het gecreëerde deficit te laten bijpassen door de overheid. Door deze regeling werden de theaters verplicht binnen een vastgestelde budget hun financiële situatie te saneren.

De benoeming van een intendant

Een intendant werd aangesteld, met name Michel Jaumin, die de theaters bijstaat in hun beheer en die toeziet op de uitvoering van de saneringsplannen.

Overleg tussen de Gemeenschap en de theaters

Op dit ogenblik bestaat er nog geen permanente structuur voor dit overleg.

De Commission

d'Aide aux Projets Théâtraux

Deze commissie vervangt de Commission du Jeune Théâtre. Zij beschikt op dit ogenblik over 41 miljoen frank die gaan naar drie types van betoelaging: de betoelaging van een eerste project met een som van 300 000 tot 800 000 frank (een tiental projecten in 1991); de betoelaging van projecten van kunstenaars die reeds projectsubsidies ontvingen, met een som van 800 000 tot 3 000 000 frank (30 projecten in 1991 ) ; steun bij hernemingen.

De adviezen van deze commissie zijn niet bindend, maar de minister legt ze zelden naast zich neer. De beoordeling van de subsidie-aanvragen en het advies worden niet bekend gemaakt. De Commissie bestaat uit 12 leden en komt 4 keer per jaar samen.

Budgettaire maatregelen

Van 1988 tot 1991 werd het theaterbudget verhoogd van 645 miljoen tot 775 miljoen frank.

Eind dit seizoen lopen de eerste programmacontracten ten einde en beginnen de onderhandelingen over de toekomst-na-het-contract. Dan zal duidelijk worden of deze nieuwe politiek inderdaad de vruchten afwerpt waarop iedereen had gehoopt. De belangstelling van de buurlanden voor dit nieuw soort relatie tussen de culturele wereld en de overheid is alvast verheugend.

Benoît Vreux

Vertaling en bewerking: Johan Wambacq


Development and design by LETTERWERK