Archief Etcetera


Geen getto's voor het jeugdtheater



Geen getto's voor het jeugdtheater

De 'kinderkunstencentra' doorgelicht

In vorige Etcetera's doken ze op als vage schimmen: de 'kinderkunstencentra'. Schimmen kunnen alleen maar misverstanden opwekken. Johan de Feyter brengt ze in het daglicht.

In de bijdragen over jeugdtheater, die tot mijn vreugde met enige regelmaat in de recentste nummers van Etcetera verschenen, werd af en toe uitgehaald naar het spook van de zgn. 'kinderkunstencentra'. Een spook dat, met het nieuwe theaterdecreet in het verschiet, het afgelopen jaar voor enige onrust bleek te zorgen. Getuige daarvan een bijna verdacht grote aandacht voor dergelijke plannen in de pers - alleszins een grotere aandacht dan voor de Vlaamse jeugdtheaterprodukties -, een debat op het Theaterfestival in deSingel, de oprichting van een denktank ('Signaalforum') rond jeugdtheater vanuit de Fevecc, etcetera.

Over dit spook doen helaas nogal wat misverstanden en kwakkels de ronde. Dat duidt gewoonlijk op angst uit onwetendheid. Zijn de plannen eigenlijk bekend? En waarvoor is men zo bang? Vier misverstanden over kinderkunstencentra rechtgezet.

1.

'Hét kinderkunstencentrum' bestaat niet, en het zal, als het van mij afhangt, ook nooit bestaan. Tenminste niet als een voor iedereen op dezelfde wijze uit te bouwen, netjes in reglementen omschreven, door de overheid in decreten ingebakken apart instellingsmodel. Hier zit een eerste groot misverstand: dat er zoiets zou bestaan als een nieuw, groots ('en duur, mannen !') globaal theoretisch model voor Vlaanderen. Een model dat uit het niets ontwikkeld is door organisatoren ('die zichzelf werk willen bezorgen') en dat betaald moet worden door de overheden, afdeling Cultuur ('uit onze toch al te kleine vetpotjes').

De verantwoordelijken voor dit misverstand zijn de initiatiefnemers van de 'kinderkunstencentra' zelf (Barbara Wijckmans in Hasselt, Oda Van Neygen in Brussel, Eva Bal en ikzelf in Gent en Antwerpen). Geheel tegen de Vlaamse traditie in hebben die namelijk hun huiswerk gemaakt. In plaats van eerst iets uit de grond te stampen en nadien, met het mes van het faillissement op de keel, de overheid voor haar verantwoordelijkheid te stellen, hebben ze hun plannen eerst of tegelijkertijd uitgewerkt en op papier gezet. Vanuit een jarenlange ervaring met het organiseren van jeugdtheater in diverse types instellingen in grootstedelijke centra, werden die plannen duidelijk en grondig beargumenteerd en becijferd. Ze werden ook voorgelegd aan of soms zelfs ontwikkeld in samenspraak met directies, de Administratie voor Kunst en de kabinetten in Brussel. Bovendien gebeurde dat ongeveer gelijktijdig, binnen een tijdspanne van zowat drie jaar. En dan kwamen de drie ontwerpen inzake erkenningsstatuut ook nog eens als bij wonder uit in de buurt van de lekker soepele vorm van een 'kunstencentrum', omwille van het eigentijdse, multidisciplinaire en artistieke karakter van de voorziene activiteiten. De plannen werden het afgelopen jaar wel eens gezamelijk publiekelijk ter discussie gesteld, al dan niet in de pers. Tja, dan vraag je natuurlijk om moeilijkheden. De mythe van het 'model kinderkunstencentrum' was geboren.

Wie echter de plannen voor jeugdtheaterhuizen, zoals die vorig jaar op tafel lagen voor Antwerpen, Brussel, Gent en Hasselt goed las, kon vaststellen dat ze niet allemaal eender waren: net zoals de bestaande kunstencentra hebben ze alle drie een zeer verschillende ontstaansgeschiedenis in een specifieke artistieke en plaatselijke grootstedelijke context. Hun accenten inzake doelstellingen, doelgroepen en werking zijn duidelijk onderscheiden. Ze zijn organisch ontstaan uit de praktijk, als een verderzetting of verbetering van bestaande jeugdtheaterwerkingen in de grote steden - op het moment dat die de grens van hun werking als kunstcentrum, cultureel centrum of gezelschap bereikt hadden, hetzij om inhoudelijke, hetzij om infrastructurele redenen, en meestal omwille van een combinatie van beide. Het heeft dus niet veel zin één gemeenschappelijk model voor te stellen om problemen aan te pakken die in se verschillend zijn. En het heeft evenmin zin om evaluerende theoretische vergelijkingen tussen de verschillende plannen te trekken, zeker niet op een moment dat ze zich nog niet in de praktijk bewezen hebben.

2.

De term 'kinderkunstencentrum' is bijzonder ongelukkig gekozen. Hij suggereert dat die huizen de werking van kunstencentra nog eens dunnetjes zouden overdoen, met minder geld en alleen voor kinderen. Een hardnekkig misverstand. Zoals al gesteld werden de initiatieven juist opgezet vanuit de vaststelling dat het jeugdtheater heel specifieke eisen stelt aan een organisatie, en dat de kunstencentra zoals ze nu bestaan daaraan onmogelijk kunnen voldoen. Laten we leren uit de voorbeelden van deSingel en de Beursschouwburg. Ook grotere culturele centra kampen met deze problemen.

Om kort te gaan: het simultaan organiseren van dag- en avondvoorstellingen vereist meer en anders gekwalificeerd personeel en meer en andere infrastructuur dan nu voorhanden is. En dat kan je niet oplossen door meer geld in die instellingen te pompen, want het is niet enkel en alleen een kwantitatief probleem veroorzaakt door de omvang van het publiek in de grote steden. Dat van de nu bestaande kunstencentra zich maar twee zijdelings met jeugdtheater hebben beziggehouden, zegt toch al genoeg. Zij vinden eigenlijk - terecht - dat het niet ook nog eens hun taak is om een ruim aanbod voor veel



kinderen en jongeren aan te bieden. Schoolvoorstellingen, familievoorstellingen, pro-dukties met kinderen, workshops of opleidingen voor kinderen en jongeren, pedagogische begeleiding... allemaal dingen die over het algemeen buiten hun verlanglijstje vallen.

Dat organisatoren vanuit deze vaststellingen aparte jeugdtheaterhuizen met een aangepaste sfeer, een eigen werkwijze en andere accenten in artistieke keuzes willen opzetten, hoeft toch geen verwondering te wekken? Marianne Van Kerkhoven vindt het blijkbaar verdacht dat, op Gent na, de initiatieven uit de hoek van organisatoren komen (Etcetera 38). Waarom? Vanuit hun intermediaire positie tussen publiek en kunstenaars zijn zij toch juist het best geplaatst om zulke jeugdtheaterhuizen uit te tekenen.

3.

Het professionele jeugdtheater in Vlaanderen heeft zich pakweg vanaf het einde van de jaren zeventig een behoorlijk eind ontwikkeld: naast het KJT werden andere gezelschappen opgericht, het aanbod en de artistieke kwaliteit steeg, het publiek en de overheidssteun eveneens. Die ontwikkeling was in niet geringe mate te danken aan het stilaan groeiende circuit van culturele centra, die de jonge groepen speelkansen boden. In het kader van hun cultuurspreidende opdracht zetten ze immers jeugdtheaterprogrammaties op, en in hun ijver bouwden een aantal onder hen potentieel een van de betere spreidings-netten voor jeugdtheater in Europa uit. Spijtig genoeg voor het jeugdtheater en zijn publiek zijn zulke centra ongelijk over Vlaanderen verdeeld, en staan ze niet in het hart van de drie grootste steden, net daar waar een groot publiek zit.

En dit is het derde grote misverstand: de angst dat met de uitbouw van de kinderkunstencentra, die zich precies in die grote stadscentra situeren, de culturele centra het moeilijk zouden krijgen om een goed programma op te zetten. Professionele theatermakers verkiezen immers begrijpelijkerwijs om reeksen (vrije) voorstellingen te spelen voor een theaterminnend publiek, in daarop berekende zalen waar ook af en toe pers komt opdagen. En die voorwaarden zijn makkelijker te vervullen in een grote stad. Willen (internationale) jeugdtheatermakers nog wel de boer op eens ze zulke goede stallen in de steden geroken hebben? Zal het zo hard bevochten spreidingscircuit daardoor ook niet vlug zonder publiek zitten? Vooral in de buurt van Brussel en Hasselt, steden met nogal wat culturele centra in de omgeving?

Deze vrees van de culturele centra markeert natuurlijk ook hun besef dat er één en ander moet veranderen in hun jeugdtheaterwerkingen. Dirk Vanhaute van Het Gevolg wees in Etcetera 38 al knelpunten aan, en in een nota met de titel 'Geen Kaas, Geen Theater' vatten de jeugdtheatermakers, gegroepeerd in Assitej, eind vorig seizoen hun problemen met het circuit van de culturele centra samen. Op de details ga ik hier niet verder in, alleen: laten we het kind niet met het badwater weggooien. Het wegvallen van dit spreidingscircuit zou een ramp zijn voor het jeugdige publiek, dat minder mobiel is dan het volwassene. Van die verantwoordelijkheid zijn alle betrokkenen hopelijk doordrongen. Bovendien zijn de geplande jeugdtheaterhuizen zelf allemaal ook producerende instellingen, die op alle vlak belang hebben bij het in stand houden van een goed spreidingscircuit.

Omgekeerd hebben ook de culturele centra belang bij het ontstaan van die jeugdtheaterhuizen: de risico's van het blind boeken van produkties kunnen verminderd worden, door ze eerst uit te testen op een of twee van die grote plateaus. Theatermakers kunnen produkties dan in optimale omstandigheden voor een gevarieerd publiek bijsturen, en daarna beslissen of een produktie het seizoen daarna nog gespreid wordt of niet, en voor welk publiek. Ook pedagogische begeleidingsprojecten kunnen hier in goede omstandigheden ontwikkeld worden.

En dan is er nog het voorbeeld van het TJP in Straatsburg, waar een belangrijk centraal jeugdtheaterplateau in de eerste plaats een motor is voor de werkingen in de periferie van die stad. Het creëert een positief klimaat en een publiek, en het fungeert als verdeel-centrum voor produkties naar 'centres d'action culturelles' in voorsteden, die het anders toch minder goed bereikt.

Weg met het enggeestig concurrentie-denken dus, samenwerken is de boodschap. En er is nog heel veel werk: een extrapolatie van publiekscijfers uit een recente studie van Koen Kwanten over de jeugdprogrammatie in culturele centra (Kunst- en vliegwerk. Kinder- en jeugdtheater in Culturele centra) laat vermoeden dat zowat één op drie mensen in Vlaanderen voor zijn achttien jaar minstens één keer een (professionele) voorstelling bijwoonde, meestal met de school. Mag het iets meer zijn ?

4.

Telkens de zgn. 'kinderkunstencentra' ter sprake komen, springt er wel iemand op tafel met de slogan 'geen ghetto's voor kindertheater'. Zelfs Kristel De Weerdt stelde in een interview (Etcetera 40) dat ze 'niet gewonnen is voor het idee van kinderkunstencentra, omdat het kindertheater gescheiden wordt van het volwassenentheater'. Dit is wel een heel triestig misverstand. Ik weet ook niet goed waar het vandaan komt. Geen van de initiatiefnemers voor die jeugdtheaterhuizen heeft immers ooit gezegd dat er OP ARTISTIEK VLAK een scheiding tussen jeugdtheater en volwassentheater tot stand moest komen. Integendeel. In de meeste van die plannen staat expliciet de wil uitgedrukt om de banden tussen kinder- en volwassenentheater te versterken, en worden de daartoe aangezochte theatermakers bij naam genoemd: heus niet allemaal jeugdtheatermakers.

En niemand heeft ooit gezegd dat er in die huizen alleen maar activiteiten voor kinderen en jongeren het programma mogen komen. Daar ligt weliswaar het zwaartepunt, maar dingen over, met of door kinderen en jongeren voor volwassenen kan m.i. net zo goed. Of gewoon 'volwassenentheater' (wat een woord) voor jongeren. Juist een doorstroming realiseren van het jonge publiek en jonge artiesten naar latere theaterliefhebbers en theatermakers: dat lijkt me één van de belangrijkste opdrachten van zulke huizen. Bijvoorbeeld het moeilijke bruggetje leggen tussen twaalf en zestien jaar, de leeftijd waarop het publiek traditioneel afhaakt. En het klopt dat dat niet kan door artistieke ghetto's voor het kindertheater te creëren. Maar dat is niemands bedoeling.

Overigens: moeten we ons met de relatief lage publiekscijfers uit de recente studie van Daan Bauwens over de kunstencentra (Huizen van kommer en kunst. De groei en werking van de kunstencentra) niet eens gaan afvragen of er geen gevaarlijker kloven en ghetto's te bevechten zijn? In deze optiek lijken die jeugdtheaterhuizen op lange termijn helemaal niet zo'n slecht idee.

Johan De Feyter

Johan De Feyter is directeur programmatie van het Speeltheater


Development and design by LETTERWERK