Archief Etcetera


Dovende en brandende fakkels



Dovende en brandende fakkels

De adviezen van de RAT

Deze Raad van Advies is verder gegaan dan ooit, vindt Luk Van den Dries. Ook al is de politiek op een typisch Belgische manier tussengekomen, toch is het theaterlandschap grondig hertekend. En dat ten goede.

De Fakkel brandt! Een spandoek, opzichtig uitgehangen in de Hoogstraat, wijst argeloze voorbijgangers op de noodsituatie van het bedreigde theaterpand.

De Fakkel brandt. Merkwaardig hoe een toegevoegd werkwoord plots weer de betekenis van de oorspronkelijke benaming wakker roept: een militant theater, ijverend voor een sociaal-kritisch repertoire.

Merkwaardig ook dat de tegenstanders van de recente adviezen van de Raad van Advies voor Toneel (RAT) zich met name verdedigen met maatschappelijke argumenten: hun theaters hebben een maatschappelijke betekenis die nu door de overwaardering van artistieke criteria bij de beoordeling van de verschillende gezelschapsplannen, verloren dreigt te gaan.

Merkwaardig is ook dat theaters die 35 jaar geleden tot de nieuwlichters behoorden van de sector, zich nu hardnekkig verzetten tegen beleidsveranderingen die tot doel hebben een nieuwe 'marge' betere werkomstandigheden te bezorgen.

En merkwaardig is nog dat vooral de critici in de RAT de kop van jut zijn: ze vertegenwoordigen enkel hun elitaire subjectieve smaak en mogen die nu ook inzetten in het gevecht om de centen.

De discussie over de nieuwe aviezen van de RAT wordt vooral in tegenstellende termen gevoerd: de anciens versus de nieuwlichters, de traditie tegen de avant garde, de artiesten tegen de critici, de maatschappelijke contra de artistieke functie, Antwerpen tegen Gent, etc... Ieder verdedigt zijn beperkte territorium en eist daarvoor blijvend bestaansrecht op. Het is een heilloos debat: omdat het vertrekt vanuit het behoud van de status quo en de angst voor verandering. Nochtans was iedereen het er zowat over eens dat het decreet van 1975 dat tot vorig jaar de toneelsector beregelde, hopeloos verouderd was: het had een toestand van twintig jaar geleden vastgezet in categorieën en normen die niet mee evolueerden met de stand der theaterdingen. Wanneer dan eindelijk het theaterbeleid bijgesteld wordt in een aanpassing aan de actuele realiteit, loopt het weer goed fout. De fakkel schreeuwt moord en brandt, terwijl het vuur eigenlijk al jaren geleden gedoofd is.

De opschudding rond de pre-adviezen van de RAT had m.i. vooral te maken met de aantasting van een aantal jarenlang woekerende privileges. In de eerste plaats de kleurenwet, waarbij het bestaansrecht van een aantal gezelschappen verzekerd wordt door de typische compromismentaliteit van de Belgische politiek: wie het efficiënts kan antichambreren in de partijbureaus was verzekerd van zijn aandeel in de subsidiehuishouding. Kleur is alles, was jarenlang het motto van de politieke mandatarissen in de RAT en daarmee dwongen ze ook de nieuwe gezelschappen zich op te warmen aan de koude billen van de politiek. Ook de wet op de leeftijd werd door de nieuwe RAT niet langer gerespecteerd, met alle gevolgen vandien. Deze wet berekende de subsidies op basis van de leeftijd van de aanvragers: hoe ouder het gezelschap, hoe hoger de subsidies. De grote stadsgezelschappen konden uiteraard daardoor hun eeuwig bestaansrecht verzilveren, maar ook de kamertheaters waren al goed op weg van grijze haren gouddraad te maken. Helemaal goed zat je natuurlijk met de cumul van beide wetten: dat leverde een getrouwheidspremie op waardoor je carrière tot aan de pensioenleeftijd verzekerd was.

Tegen alle corporatisme en provinciale reflexen in, probeerde de nieuwe RAT het theaterbeleid af te stemmen op de globaliteit van het landschap. Daarin werd ze door het huidige decreet nog steeds belemmerd: zowel door het cultuurpakt als door de vierdelige decreetvoorziening. Nog steeds worden de leden van de diverse adviesorganen voorgedragen door de politieke partijen zodat het stelsel van het sociaal dienstbetoon nog steeds overeind blijft. De huidige toestand waarin een aantal onafhankelijke leden voor deze partijen zetelen, is dan ofwel een gelukkig oponthoud in het systeem, of een teken dat de politieke partijen de theatersector niet meer zo'n belangrijk wingewest vinden en hun inspanningen op andere socio-culturele terreinen verleggen. Ook het feit dat de hele sector van de podiumkunsten verkaveld werd in vier regio's (theater, dans, muziek, kunstencentra) maakt een globale visie op de ontwikkeling van de secor quasi onmogelijk: correcties op de financiële onderwaardering van de dans, of op de erkenning van een aantal muziek-ensembles blijven daardoor uitgesloten of marginaal. Ook de verschuivingen in de verhouding tussen repertoiretheater en sommige grote kunstencentra zijn daardoor moeilijk bij te sturen. Terwijl er bij de kunstencentra onderscheid moet gemaakt worden tussen de rechtstreeks betoelaagde instellingen (Singel, Beurs, e.a.) en de centra die in het decreet opgenomen zijn. En kunstenaars die op verschillende terreinen actief zijn moeten zich nu administratief bijscholen willen ze nog aan overheidsgeld geraken. Tenzij ze door minister-president Van den Brande opgenomen worden in de selecte club van culturele zendelingen, tussen allerhande toeristische bedrijven en sporsorinstellingen, om het imago van een bedrijvig Vlaanderen uit te dragen in het buitenland. Cultuur als imago: wanneer de poltiek zijn macht verliest op de kunst, gaat ze er nog graag tegenaan schurken in wat ze zelf als een liefdevolle omarming verkoopt.

Ondanks deze beperkingen is de nieuwe RAT er toch in geslaagd de beweging van het theaterleven te registeren in de subsidie-



enveloppes die ze aan de minister voorstelde. Eindelijk komt er na jarenlange stagnatie ruimte in het decreet vrij voor nieuwe initiatieven en wordt tegelijkertijd de kwaliteitssprong van het jeugdtheater opgepikt, waardoor de bestaande wanverhoudingen tussen jeugd- en volwassentheater ingelopen worden. De schokgolven die het pre-advies in de sector teweeg bracht (schrapping van Fakkel, TIL, Nieuwe Scène en forse inkrimping van o.a. MMT, KNS, Arca) heeft ondertussen toch voor aanpassing van het advies gezorgd. De Vlaamse executieve stelde een bijkomende eenmalige subsidie van 42 miljoen ter beschikking als overgangskrediet voor de gedupeerde gezelschappen. Het is een bedrag dat aangewend kan worden voor een aantal noodzakelijke sociale begeleidingsmaatregelen: met seizoensplanning wordt immers niet gewacht tot de adviezen bekend zijn. Maar het overgangskrediet is uiteraard meer dan een sociale handreiking aan de 'gestrafte' theaters. Met die 42 miljoen probeert de overheid de scherpte van het advies af te ronden, en de kleur-is-alles politiek enigszins in evenwicht te houden: de zgn. overgangsregeling geldt nl. voor vier jaar, wat het toch tot een verkapte subsidie maakt. En de rekensom is duidelijk gestoeld op de twee partijen die in de Vlaamse Raad de zetels verdeelden: 21 miljoen is bestemd door de socialistische fractie en 21 miljoen door de CVP-partij.

Naast machteloze verontwaardiging genereert dat ook een aantal kanttekeningen bij de kleinheid van de politiek: hoe b.v. een SP-voorzitter zich voor de kar laat spannen van de hardste schreeuwers en daardoor de indruk versterkt dat de SP een partij is voor conservatieve lobbyisten. Hoe de CVP een onbenullig gezelschap als het Schooljeugdtheater een overgangskrediet van zes miljoen gunt, wat vermoedelijk meer te maken heeft met de dorpsverwantschap van de partijvoorzitter en de theaterdirecteur dan met artistieke of maatschappelijke betekenis. Het versterkt alleen maar de overtuiging dat de advisering verder losgekoppeld moet worden van de partijpolitiek.

Want wie het hardst roept is meestal doof voor enige argumentering en nuancering:

— dat b.v. de RAT een verzameling critici zou zijn die met hun elitaire smaak de werkgelegenheid van honderden mensen zou bepalen: er zijn welgeteld drie critici in de RAT, de overige negen vertegenwoordigen andere geledingen van het theaterbedrijf;

— dat b.v. de RAT een kransje fineer-estheten zou vormen: nog nooit werd door een RAT zoveel werk gemaakt van afweging en beargumentering in haar voorstel aan de minister. Het advies is uiteraard gebaseerd op artistiek-professionele grondslag. De RAT maakt een keuze voor een hele scala aan theatrale uitingsvormen, maar legt vanzelfsprekend accenten: het artistieke en dus ook maatschappelijk relevante krijgt voorrang op het al te commerciële, de ontwikkeling van het jeugdtheater wordt gestimuleerd, de BMC krijgt de mogelijkheid zich als repertoire theater te bevestigen, enz. — dat b.v. de RAT systematisch de Antwerpse theaters zou viseren ten voordele van Gent, terwijl juist bijna alle nieuw erkende gezelschappen hun wortels hebben in de provincie Antwerpen,...

De nieuwe RAT is verder durven gaan dan vorige adviesorganen, verder ook dan de partijvoorzitters dat durfden. Het theater-landschap landschap is fors hertekend. Dat klinkt positief. Toch blijven er nog vragen. De belangrijkste en meest dringende is ongetwijfeld de plaats van de KNS in Vlaanderen: hoe dient dit stadsgezelschap zich te ontwikkelen? Wie is in staat dit gezelschap een nieuw artistiek en maatschappelijk elan te geven? Wat is zijn standplaats: Bourla of Stadsschouwburg? Want Cultuurstad Antwerpen heeft nu wel fors in gebouwen geïnvesteerd, maar is het talent vergeten te stimuleren om die cultuurhuizen op een kwalitatief niveau in te leven. Misschien is het beter om met deze discussie niet te wachten tot de volgende adviesronde: dan zou het wel eens te laat kunnen zijn.

Luk Van den Dries

LA MONNAIE DB MUNT

De Munt werft aan

een bevoegd meester kleermaker (m/v) met

ervaring in stadskledij en toneel kostumes voor het damesatelier. Aanvang 17 aug. 1993 of later. Kennis van het Frans is vereist.

een bevoegd meester kleermaker (m/v) met ervaring in stadskledij en toneel kostumes, als hoofd van het herenatelier.

Aanvang I maart 1994. Kennis van het Frans is vereist.

zich schriftelijk wenden aan

G. Nickel, naaiatelier Koninklijke Muntschouwburg Leopoldstraat 4 1000 Brussel


Development and design by LETTERWERK