Archief Etcetera


De stem van de meester in de herinnering van de leerling



De stem van de meester in de herinnering van de leerling

Column

Roel Verniers studeerde drie jaar geleden af aan het RITS. 'Hoe familiair docenten in het verleden ook met je omgingen, elke ontmoeting draait geheid uit op een legitimatie van jezelf.'

Zo een goede twee jaar geleden beklim ik de Leuvense Keizersberg om er Robbe De Hert te interviewen op de set van Gaston's War. Daar aangekomen, beland ik aan de cateringtafel. Zenuwachtig. Wachtend. Tot tussen al het uitgestalde vegetarische spul plots een assistente opduikt. Langs de neus weg deelt ze me mee dat ik tijdens de lunch op audiëntie kan. In afwachting kauw ik op een verse vijg en verzin een pak vragen. Tussen de soep, Mexican grill en blikjes cola-light spreek ik vervolgens met de blauwe handdoek, de pretoogjes en het accent. Robbe De Hert krijg ik daarbij nauwelijks te zien. Zijn reputatie des te meer. Helden praten niet, denk ik. Zij oreren vanuit de diepte. En wat ze ophoesten, neem je zonder veel aarzelen voor waar aan.

Veel recenter woon ik een voorstellingenreeks van Bronstig Veulen bij. En zoals bij een interview, vergt dat enige mentale voorbereiding. Niet omdat het Brusselse RITS-collectief me afschrikt. Wel omdat ik schier onvermijdelijk afsteven op een terloopse ontmoeting met de keure docenten die me drie jaar geleden nog onder de vleugels hield. Voor de spiegel smeer je dan een extra laagje Nivea-Balsem met kalmerende werking aan de kin. En terwijl je verder staat te stunten met petjes en T-shirts, memoriseer je ook snel wat fraaie wapenfeiten van de afgelopen zes maanden. Want hoe familiair docenten in het verleden ook met je omgingen, elke ontmoeting draait geheid uit op een legitimatie van jezelf. Niet dat het iets uithaalt, overigens. Het verschil tussen meester en leerling hef je niet op met een fraai curriculum vitae. Daarvoor heeft zo'n opleiding een te lange nagalm. Ik heb dat met de eerste juffrouw Frans en het blijkt niet anders met de lieden van het rits.

Vreemd hoe zo'n wildvreemde zondermeer de autoriteit van een goeroe verkrijgt. Dat lult wat raak, snijdt onderwerpen aan waar je de ballen van afweet en doet ondertussen alsof je elkaar al jaren kent. Als ongeschreven wet in het hoger kunstonderwijs geldt immers dat Jedereen ieders vriend is. Een gruwel. In gedachten spreek je zo'n docent dan aan met 'puit' en in zijn gezicht zeg je een poosje 'meneer'. Tot je ze ziet opkijken. Want een knaap die hen geen vluchtige kus op de wangen drukt, vinden ze in het milieu vaak onkies. Dus zeg je op een dag gewoon 'hallo'.

Sta je later in een oefening te spelen, vragen ze wat je allemaal wel voelt. Niets. Au fond. Maar dat klinkt niet. Dus steek je een sigaret op en doet omstandig een emotie uit de doeken. Zonder blozen. Tot je het zelf gelooft. Je verwerft er alvast één ritje mee op de sociale carrousel. Omdat je denkt dat het zo hoort? Allicht. Omdat je in dat kunstmatig opgeklopte idioom van vrienden-onder-elkaar een zweem van goedkeuring vermoedt? Zeker. Je hebt dat nodig. Die vage bevestiging. Ook al heb je vrij snel in de mot dat ook jeugdhelden behoorlijk labiel door het leven gaan. En waarom draaf je dan door zo'n opleiding als een hysterische schildknaap? Omdat de meesters subsidies krijgen? Theater maken waar een of andere criticus positief over schrijft? Sinds ik zelf als een jong veulen bronstige teksten schrijf, weet ik maar al te goed dat je dat laatste slag van mensen beter niet op een voetstuk moet zetten. Net zomin je dat met docenten moet doen.

'Wat leert men eigenlijk op theaterscholen?' Ik lees dat in een artikel waarin collega Pieter T'Jonck het hoger aangestipte collectief afdoet als over het paard getild. Tja, wat? Ik kom daar niet uit. Meesters en leerlingen. Ze reiken je wat aan, je luistert en doet er jaren over om de stemmen te ontcijferen. In het beste geval klinken die meerstemmig. Kan je ze later gaan uitfilteren. Kiezen en puzzelen. Zo is het naar verluidt ook goed het kind in de baarmoeder aan zoveel mogelijk muziekjes bloot te stellen. Maar ook hier geldt wat op de evolutietheorie van toepassing is. Hoe groter de legende en het palmares achter de stem, hoe sterker ze doorsijpelt. En vaak blijkt een kakelende toets haantjesgedrag dit proces te versnellen. Je laat je inpalmen. Dat je 'concreet' moet zijn. Dat 'iets soms kan werken en soms ook niet'. Over magie, zo denk je, kan je niet spreken. En je slikt de woorden als een vetgans. Hetzelfde wanneer de verstrooide professor je onderhoudt over Nietzsche, Von Kleist, Bourdieu en 'Benjaàmin'. Je knikt, noteert wat kernwoorden in de marge. En hoewel je het gros van de geciteerde werken niet eens openslaat, krijg je snel het gevoel dat je als specialist ter zake een aardig mondje kunt meepraten. Vergelijk het met een kano die je huurt om de Lesse mee af te varen. Het materiaal voelt onwennig aan, maar je raakt er toch wel mee aan het eind. Terug thuis, zie je dan het patroon. Hoe de stroom je meezeult. Welke keien in het water een verschil maakten, je aanspoorden voor eigen materiaal te sparen. Gaandeweg krimpt de ervaring in tot een flard sfeer. Een gebaar. Een woord. Een truc. Meesters en leerlingen. Dat stopt niet. Je moet er alleen elke dag wat meer van afkicken.


Development and design by LETTERWERK