Archief Etcetera


De nutteloze helden: Cembloux van Ben Hamidou en Sam Touzani (KVS/De Bottelarij)



De nutteloze helden: Cembloux van Ben Hamidou en Sam Touzani (KVS/De Bottelarij)

De nutteloze helden

cembloux VAN BEN HAMIDOU EN SAM TOUZANI (KVS/DE BOTTELARIJ)

10 mei 1940. Duitsland valt België binnen. Het begin van de Acht-tiendaagse Veldtocht en meteen van Wereldoorlog II. Frankrijk, dat met Engeland borg staat voor de Belgische neutraliteit, stuurt ter verdediging van de linie Franse grens-Waver, drie tirailleurskorp-sen. Die zijn heel handig in Noord-Frankrijk gelegerd, maar bestaan niet uit Fransen. Wel uit Marokkanen. Veelal straatarme Berbers en dus makkelijk geronselde 'vrijwilligers' (Marokko was toen een Frans protectoraat). Ze komen terecht in het Waalse stadje Gembloux, waar de spoorlijn Brussel-Namen als frontlijn fungeert. Op 13 mei begint de slag. Drie dagen later zijn de Duitsers (voor even) teruggedreven, maar van de 2300 ingezette Marokkanen blijven er maar vijftig over. Zij verdwijnen met de doden tussen de plooien van de geschiedenis. Meer dan zestig jaar later zijn ze nog nauwelijks terug te vinden in zowel de Belgische, Franse als Marokkaanse geschiedenisboeken. Waarom zouden ze trouwens? Voor België waren ze Fransen, voor Frankrijk goedkope huurlingen en voor Marokko handlangers van een zo goed als koloniale mogendheid.

Gembloux, het stuk dat Sam Touzani en Ben Hamidou in de KVS/de bottelarij (en dus midden in een migrantenwijk) neerzetten, steunt op eigen onderzoek en getuigenissen van overlevenden. Het is tevens het product van een schrijverscollectief en heeft in de eerste plaats tot doel die miskende gastsoldaten uit de vergetelheid te halen. In bijkomende orde refe-

reert het echter ook aan vandaag: Marokkanen worden met meer succes afgeschilderd als tuig dan wel als helden (in beide gevallen tegen wil en dank).

Om dat alles over te brengen, gaan de makers van de voorstelling heel omzichtig te werk. Of dat te maken heeft met hun benadering van het theatermedium, de omstandigheden waarin de voorstelling werd gemaakt, het door henzelf enigszins als heikel beschouwde thema, of de gevoeligheden van het zowel in- als uitheemse doelpubliek, is daarbij niet geheel duidelijk.

De voorstelling begint als een soort conférence. Touzani is bekend als stand-up comedian (cf. zijn recente One Hitman Show). Hijzelf en zijn medespeler Hamidou verschijnen dan ook als regelrechte entertainers -allebei netjes in jeans plus colbertjasje- en richten zich direct tot het publiek. Het tweetal debiteert wat oneliners en vergaapt zich aan het decor. Dat bestaat uit een immens driehoekig speelvlak, bedekt met linoleum en afgebakend door twee elkaar in de verste hoek rakende wanden, alles in zandkleur. Het biedt gelegenheid tot wat steekjes onder water aan het adres van de Vlaamse cultuurwereld ('Je ziet waar het geld zit.') maar dit gespreksonderwerp wordt even later ingeruild voor de ontstaansgeschiedenis van het stuk en de geschiedenis tont court. Nog een stap verder, wordt dat verhaal theater. Touzani speelt daarin bijna uitsluitend de rol van Moktar, een jonge Berber die zich omwille van zijn precaire levensomstandigheden, het gewicht van zijn familie,

de opportunistische oproep van de toenmalige Marokkaanse koning en de bepaald onzachte druk van de plaatselijke gezagsdragers, laat inlijven bij het Franse leger en onverwachts in 'Djembloeks', België, terechtkomt.

Ben Hamidou neemt de meeste andere rollen voor zijn rekening: de moeder, het jeugdvriendinnetje, de wijkoverste, de generaal, Moktars frontmakker en uiteindelijk ook Wilfried. Dat is een Vlaming die de makker in kwestie op het slagveld redt van de dood en hem later nog eens ontmoet in een Duits krijgsgevangenenkamp. Op het einde van het stuk keren beide Marokkanen heelhuids terug naar hun land. Moktar trouwt met iemand anders dan zijn jeugdliefde en de voorstelling wordt afgerond met een hilarische Berberversie van de Marseillnise.

Ondanks de tragiek van het verhaal, is de toon van het stuk zeer licht en het spel doorgaans komisch. Rolwisselingen worden aangegeven door van houding, accent of taal te veranderen, wat bijna per definitie een karikaturaal effect sorteert. De vormelijk milde, maar inhoudelijk toch wel spitse vorm van spotternij die daarmee gepaard gaat, neemt -net als in Touzani's vroegere werk- in eerste instantie de Marokkanen zelf op de korrel.

De tekst wordt gezegd in het Frans, occasioneel ook in het Nederlands (met geprojecteerde vertaling in beide richtingen) en heel af en toe in het Berbers. Het Frans is niet vrij van literaire ballast. In de verhalende passages haalt fraai geschreven tekst het daardoor een beetje op dramatische pertinentie. Het Nederlands klinkt dan weer wat te modern (naar woordgebruik her en der te anachronistisch) om te doen geloven dat we ons eigenlijk in 1940 bevinden.

Het resultaat van dit alles is een mooie, afgelikte, al bij al iets te brave en daardoor enigszins

kool-en-geit sparende productie. Een voorstelling die ongetwijfeld met de nobelste bedoelingen werd gemaakt, maar uiteindelijk niet de slagkracht heeft (of durft te hebben) die het nagestreefde doel beter zou hebben gediend. De toeschouwer wordt niet direct 'een geweten geschopt'. Hij krijgt een aantal feiten voorgeschoteld, maar op een eerder ambigue manier.

Deze benadering zal wel haar redenen hebben - misschien het ontzien van allerlei soorten lange tenen? Twee voorbeelden, het eerste veeleer vormelijk, het tweede inhoudelijk. Op een gegeven moment is er een liefdesscène tussen Moktar en zijn 'vriendinnetje' (hier dus gespeeld door een man). Wanneer het tot een kus moet komen, stappen beide acteurs echter paniekerig uit hun rol: theater, tot daar aan toe, maar kussende mannen! Dat is, om in de oorlogssfeer te blijven, een (moslim)brug te ver. Het omslachtige vertoon daar-rond -komisch 'gewaagd', maar zonder het publiek voor het hoofd te stoten- komt dan ook potsierlijk en irrelevant over. 'En dat', voegde een Maghrebijnse vriendin eraan toe, 'terwijl ze thuis allemaal schotelantennes hebben.'

Het opteren voor een Vlaming als reddende engel is in diezelfde optiek al even tlauw. Op feiten zal het wel niet steunen. Het Belgische leger moest de linie Antwerpen-Leuven verdedigen, en tussen Belgen en Fransen zaten ook nog de Engelsen. Werd die dichterlijk vrije Vlaming dan maar opgevoerd pour les besoins de la cause? Omdat de KVS produceert? Omdat collaboratie ons niet onbekend is? Omdat er ook'goede'Vlamingen zijn? Omdat zij als voorbeeld kunnen dienen (cf. de gevangenenkamp-scène)? En welk voorbeeld? Dat zij stiekem wél uit het slop zijn geraakt -'het decor heeft geld gekost'- en de Marokkanen (of alleen de Berbers?) nog altijd niet?

46

® ® ® etcetera 92



Bij nader toezien tekent het bevestigen van de Marokkanen in hun positie van gedoodverfde underdogs overigens de hele voorstelling. Dat de makers ervan het opnemen voor de strijders uit hun land van herkomst is even begrijpelijk als lovenswaardig. Maar de tirailleurs van het Franse leger waren niet enkel Marokkanen. Frankrijk ronselde evengoed tienduizenden bijeen in Zwart Afrika of de Levant - vaak overigens zonder hen zelfs de theoretische keuze te laten (Algerijnen, bijvoorbeeld, waren Franse onderdanen en werden gewoon opgeroepen).

Anderdeels hebben diegenen die zich als 'vrijwilligers' hebben laten inlijven, dat ongetwijfeld gedaan uit economische noodzaak, maar ook uit goedgelovigheid, idealisme en/of opportunisme: de goede of slechte excuses die ook bij ons worden aangevoerd,

telkens het collaboratieprobleem ter sprake komt. De Fransen hebben in deze dan ook makkelijk praten: hoe walgelijk cynisch ook, het inzetten van ingehuurd ka-nonnenvlees was voor hen een kwestie van ijzeren realpolitik. Van Mohammed V, die met zijn perfide oproep zijn eigen onderdanen de dood injoeg (en in het stuk zo goed als buiten schot blijft), kan zelfs dat niet worden gezegd.

Slotsom: het schandalige aan dit hele verhaal is niet alleen dat die duizenden jonge mensen het leven hebben gelaten, maar meer nog dat zulks gebeurde ter verdediging van democratische waarden die henzelf werden ontzegd en die hun huidige landgenoten nog steeds niet ten volle genieten. En dan nog ten voordele van mogendheden die (tenzij met woestijnstormen en raketinslagen) nog altijd te weinig doen om dat

doel in de hand te werken. Het mag hedendaagse jonge Marokkanen dan al een hart onder de riem zijn dat er ook uit hun rangen 'helden' zijn voortgekomen (cf. het interview met onder andere Hamidou, op de site Go2war2.nl), veel meer dan het strelen van de eigen ijdelheid levert dat niet op. Deze helden waren nutteloos. En, helaas, minder omdat zij er eerst werden ingeluisd en vervolgens vergeten, dan wel omdat zij, ook op lange termijn, tot niets hebben gediend. Dit facet van de zaak komt in de voorstelling echter nauwelijks aan bod.

Het focussen op het kleinmense-lijke aspect, de komische toonaard en het omzichtig vermijden van zelfs lauwe hangijzers, heeft niettemin ook een niet te onderschatten voordeel: de voorstelling oogst enorm veel bijval bij een verrassend breed publiek. Zelden zo'n heterogeen gezelschap naar een voorstelling zien kijken als hier: Belgen en nieuwe Belgen, Vlamingen en Franstaligen, jongeren en ouderen, mannen en vrouwen, gesluierde en ongesluierde. Wellicht zelfs door de wol geverfde theatergangers naast nauwelijks tot theaterbezoek te bewegen neofieten. Peter Brook heeft ergens gezegd dat het doel van een voorstelling het raken van een heterogeen publiek is, desnoods om verschillende redenen, maar wel op hetzelfde ogenblik. In dat opzicht is deze voorstelling een klein Elizabethaans mirakel. Even-

wel met één kleine smet: de replieken in het Berbers worden in het Frans noch in het Nederlands vertaald. Wie ze begrijpt moet er in ieder geval heel hard om lachen. Lachen Berbers harder en vlugger dan wij? Of lachen ze ons vierkant uit? Na enig rondvragen blijkt het te gaan om onschuldige grapjes. Dat neemt niet weg dat de autochtone toeschouwer zich even uitgesloten voelt. Naar verluidt (en gezien de algemene teneur) was dat geenszins de bedoeling en is het dus jammer dat de eensgezindheid van de samenscholing enkele ogenblikken op de helling wordt gezet. Hoewel. In deze omzichtige voorstelling is het uiteindelijk deze kleine onoplettendheid die het best laat aanvoelen wat het is over het hoofd te worden gezien. Zowel in Gembloux als in Molenbeek.

Rud Vanden Nest

GEMBLOUX

tekst Ben Hamidou, Nacer Nafti, Gennaro Pitisci, Sam Touzani spel Ben Hamidou, Sam Touzani regie Gennaro Pitisci dramaturgie Jan Goossens vormgeving Ruud Gielens, Gennaro Pitisci muziek Gaston Hénuzet, Mousta LaTgo

productie KVS, vzw Smoners asbl, Brocoli Théâtre, Théâtre de l'Escalier

premiere 21 februari 2004, de bottelarij (Brussel)

etcetera g 2 OOO

47


Development and design by LETTERWERK