Archief Etcetera


Politiek van de kunst



Politiek van de kunst

Politiek van de kunst

Wanneer je over een beladen onderwerp als de (mogelijke) verhouding tussen kunst en democratie iets zinvols probeert te zeggen, stuit je altijd weer opnieuw op het feit dat je nooit als eerste spreekt. Anderen zijn je voorgegaan, maar niet ieders spreken weegt in de publieke arena even zwaar, integendeel. In het lopende debat over kunst en politiek leidt alvast die laatste partij duidelijk de dans.

Zowel in Vlaanderen als daarbuiten domineert een beleidsgericht discours dat hamert op de noodzaak van meer cultuurparticipatie, in de eerste plaats binnen het gesubsidieerde circuit. Dat vertoog wordt niet alleen door ministers en andere officiële instanties beleden, ook nogal wat semi-openbare instellingen (zoals in Vlaanderen de sectorale standpunten), artistieke organisaties of journalisten en opiniemakers vinden het ondertussen hoogst vanzelfsprekend. Precies daarom kan het dominant of, ouderwets gesproken, hegemoniaal heten: wie het ter discussie stelt, gaat tegen een gevestigde common sense in. Wat is er trouwens ook mis met het streven naar méér cultuurdeelname? Principieel valt daar uiteraard weinig op af te dingen, alleen bezit het woordje 'participatie' in het dominante discours een impliciete lading die wel degelijk vraagwaardig is.

Een kunstwerk of een kunstevenement -en a fortiori een kunstenaar of kunstorganisatie- is maatschappelijk relevant wanneer het een breed en liefst ook sociaal evenwichtig samengesteld publiek weet aan te spreken, zo luidt een centrale premisse van het thans gangbare discours. De mate van 'sociale mix' zou bovendien een trefzekere indicator zijn voor het democratische gehalte van bijvoorbeeld een theatervoorstelling of tentoonstelling. Kunstwerken of artistieke evenementen met een klein en tevens sociaal ongelijk publieksbereik heten 'elitair', en dat elitarisme zou vooral niet kunnen binnen het gesubsidieerde cultuurcircuit. Dat is inderdaad de hele crux van het dominante participatiediscours: het schuift sociale en politieke overwegingen in elkaar, wat voor meerdere manifeste simplificaties zorgt. Ik bespreek hierna eerst kort de voornaamste vereenvoudigingen, vervolgens steek ik door naar een alternatieve argumentatie pro kunstparticipatie. Afrondend presenteer ik de krachtlijnen van een benadering die zowel 'de zaak van de hedendaagse kunst' als 'de kwestie van de democratie' serieus probeert te nemen. Het gaat om weinig meer dan een ruwe schets, niet om een uitgewerkte politieke kunsttheorie (juist daar mangelt het aan, vandaar ook het gedurige gemoraliseer in het participatiedebat).

Kunstparticipatie is geen burgerschap

Mijn voornaamste probleem met het dominante discours over cultuurparticipatie is dat het een directe relatie legt tussen de posities

van kunstdeelnemer en burger. De impliciete aanname luidt dat het kunstbestel op dezelfde manier toegankelijk zou kunnen, zelfs moeten zijn als het politieke systeem. In dat laatste wordt aan de burgerpositie geen enkele eis gesteld. Of men nu wel of niet in politiek belangstelt, daar veel of weinig of zelfs niets van afweet, doet er niet meteen toe. Vanaf een bepaalde leeftijd mag je bijvoorbeeld stemmen en zo indirect mee de politieke gang van zaken beïnvloeden. Het heersende participatiediscours geeft diezelfde burger ook een soort van principieel toegangsrecht tot het gesubsidieerde cultuurcircuit. Dat recht is niet meteen een probleem, wel de meer dan eens gehoorde gevolgtrekking dat ook de toegang tot het kunstsysteem 'daarom' laagdrempelig, zoal niet drempelloos moet zijn. Die redenering botst manifest met eenvoudige basiskenmerken van het actuele kunstgebeuren, zoals de verwachting van een minimale voorkennis van haar eigen geschiedenis.

Er valt veel te zeggen voor de stelling dat een beetje verzorgingsstaat de mogelijkheid tot opname of-in goed 'sociologees'- tot in-clusie in maatschappelijke domeinen als onderwijs, recht of gezondheidszorg waarborgt. Het participatiediscours koppelt de kansengelijkheid op kunstdeelname echter aan de verwachting dat in principe iedereen toegang moet hebben tot het gesubsidieerde kunst-gebeuren. Deze eis zou redelijk absurd overkomen in de sferen van, bijvoorbeeld, recht of onderwijs. Je kunt juridisch iets claimen conform het geldende positief recht, en je hebt bijvoorbeeld toegang tot het hoger onderwijs wanneer je een diploma secundair onderwijs kan voorleggen (of meer zelfs, geslaagd bent in een toelatingsproef). De naoorlogse verzorgingsstaat stoelt op de idee dat iedereen rechtmatige juridische claims ook effectief moet kunnen doorzetten en iedere getalenteerde jongeling de hoogste sporten van de onderwijsladder kan bereiken. Wanneer het over cultuur- en kunstparticipatie gaat, geldt echter veeleer de burgernotie als onbetwistbare maatstaf. Daarom worden er nauwelijks vraagtekens geplaatst bij de mogelijkheid van een zowel universele als onvoorwaardelijke inclusie, los van het autonome functioneren of de complexiteit van het kunstbestel. Feitelijk hanteert dat laatste natuurlijk wel degelijk specifieke toegangsregels. Zonder een beetje historische kennis beleef je doorgaans weinig plezier in een hedendaagse kunsttentoonstelling, en zonder een minimumbagage Algemeen Nederlands kom je letterenland moeilijk binnen. Paspoorten worden daarbij nooit

46

900 etcetera 101

Volledig artikel als PDF

Auteur

Publicatie Etcetera, 2006-04, jaargang 24, nummer 101, p. 47

Trefwoorden participatiediscourskunstparticipatiegesubsidieerdeonderwijscultuurcircuitkunstbesteldominanteverzorgingsstaatdiscourstoegang

Namen Vlaanderen


Development and design by LETTERWERK