Archief Etcetera


De kunstenaar als res(iden)t



De kunstenaar als res(iden)t

Vertaald door Daniëlle de Regt

Wanneer we denken aan de betekenis van het woord ‘residentie', duikt er een vreemd wiskundig probleem op. We zouden dit het probleem van het residu kunnen noemen. Maar wat betekent dit? Er is altijd een verschil tussen het aantal mensen dat op een bepaalde plaats verblijft, en degenen die meegerekend worden. De louter residerenden zijn meestal in de grote meerderheid ten opzichte van de anderen. Terwijl de eersten er gewoon wonen, worden de laatsten ingeweven in een netwerk van natie, representatie en voordelen. De eerstgenoemden verblijven overal zonder ergens noodzakelijk te behoren. Hun residentie leidt niet tot representatie. Ze behoren tot de bevolking en tegelijk ook weer niet. Zo bekeken vormen zij een structureel overblijfsel, een rest, een surplus van mensen, dat het hele concept van ‘volk' in een crisis stort.

Zoals Giorgio Agamben heeft aangetoond in zijn verhandeling over de brieven van Paulus, is de restfiguur van extreem groot politiek belang. Binnen deze context is de rest iets dat ontsnapt aan de relatie van meerderheid en minderheid. Het is noch Grieks, noch joods, het is iets dat die tweedeling opschort en de identiteit van iedere imaginaire gemeenschap ondermijnt. De rest is de figuur van het volk, als het niet gecategoriseerd wordt op basis van etniciteit of zelfs klasse: het volk als zodanig.

De rest is niet het resultaat van het verschil tussen politieke subjecten en de massa als zodanig. Het is eerder het surplus dat geproduceerd wordt door

deze operatie, de onmogelijkheid voor ieder volk om ooit identiek aan zichzelf te zijn. Het concept van residentie leidt dus onmiddellijk naar de notie van het residu, of de rest.

Het perspectief van de rest: dit is de positie van waaruit we moeten denken doorheen de conditie van zgn. residenties. Residenten zijn echter niet identiek aan de rest. De conditie van residentie creëert alleen maar een plaats waar het probleem van de rest benadrukt wordt, en waar de dynamieken van de residentie en het residu zich openbaren. Niet

in de eerste plaats omdat residenties gewoonlijk tijdelijk zijn, en mobiele en flexibele subjectiviteiten aanmoedigen. En ook niet omdat zij migratie stimuleren en vaak niet-burgers bedienen. Zelfs niet omdat zij zouden voorkomen dat iemand identiek is aan zichzelf, als zoiets al mogelijk zou zijn. Maar omdat zij de spanningen tussen verschillende vormen van het gemeenschappelijke verdichten – zowel op een positieve als een negatieve manier. Vanuit een optimistisch perspectief zouden we kunnen zeggen dat ze nieuwe verbindingsvormen tussen mensen laten ontstaan,

die niet langer gemodelleerd zijn naar natie of afkomst, en dat ze vormen van relaties creëren die de identiteit overstijgen. Vanuit een meer realistisch perspectief zijn het plaatsen waar de gedeterritorialiseerde condities van globale, culturele industrieën botsen op de politiek van nationale representatie. De condities van residenties drukken precies die botsing uit.

Dit is de reden waarom residenties geen containers voor de rest zijn. Ze kunnen

verwijzen naar deze conditie, maar dan toevallig. Ze creëren ambivalente ruimtes, middelpunten, die enerzijds in een soort buitenterritoriaal niemandsland zwerven. Maar tegelijk is dit ook het soort buitenterritorialiteit dat ambassades op zich nemen. Ambassades creëren een soort van territoriale verwarring, zij vouwen de ene nationale ruimte in de andere. Natuurlijk zijn zij geen niemandsland, maar ze drukken eerder een gecondenseerd surplus van nationale representatie uit. De ruimte van residenties is bijgevolg ambivalent. Ze zijn tegelijk ruimtelijk overmatig gedetermineerd én verloren, ze zijn nergens en ergens anders, ze representeren lokaliteit maar produceren tegelijkertijd deterritorialisatie.

Mobilisatie

Laten we nu het eerste aspect van de dynamiek van residentie ontvouwen: het aspect van deterritorialisatie. Residenties creëren transnationale series van relaties: dienstdoend als ruimtestations voor ambitieuze, mobiele self-made ondernemers functioneren zij als versnellers van zelf-marketing en als oefenruimte voor de levensstijl van uitermate mobiele, culturele operatoren. Ze vormen licht excentrieke subjectiviteiten die zich perfect aanpassen aan het ritme van de globale culturele industrie. Residenties maken integraal deel uit van deze industrieën, waarvan de ideologie er één is van competitie, nietsontziende creativiteit en een bijna verplichte openheid voor samenwerking en mobiliteit. Dit is de materiële realiteit voor veel kunstenaars in een



bepaalde fase van hun professionele leven, en die krijgt vorm in een soort gevangenis. Want er bestaat praktisch geen manier om deze productieomstandigheden gezamenlijk te beïnvloeden, te organiseren of te veranderen. Net zoals Paulus' rest bestaat bij gratie van God, bestaat de seculiere rest bij gratie van werkgevers, opdrachtgevers, curatoren, immigratiediensten. Collega's zijn meestal van meet af aan tegenstanders. Er is geen vakbond, geen lobby, geen partij, geen parlement, geen ambassade, geen afgevaardigden... Er zijn niet eens priesters of herders die de zaak van dit kiesdistrict ter hand nemen. Hoewel het gaat over en werkt met representatie, wordt het niet gerepresenteerd of is het zelfs niet representeerbaar. Bijkomend is er haast geen publiek debat dat over deze transnationale vormen van het gemeenschappelijke zou kunnen discussieren, of ze zelfs proberen te organiseren.

Organisaties zoals het Franse Intermittents du spectacle, dat zich inzette voor betere werkomstandigheden voor de precaire cultuurwerkers, focussen altijd op de natiestaat als het exclusieve doelwit voor hun eisen, en lopen het gevaar verstrikt te raken in een protectionistische en conservatieve retoriek. Anderzijds bestaan er geen andere organisatievormen die de fluïde en extreem wispelturige kenmerken van de rest kunnen bijbenen. De rest is koppig individueel, hij is verbonden, maar niet in duurzaamheid. Uit dit kiesdistrict kan geen stabiele massa gevormd worden en ook geen gecoördineerde beweging, omdat alle leden in verschillende richtingen bewegen. De rest verandert constant van innerlijke samenstelling, evenals van uiterlijke verschijning. Hij is gemeen, charmant, verraderlijk, dapper en neemt gretig deel aan zijn eigen exploitatie.

Bovendien is binnen kunstenaarsresidenties de vorm van productie

radicaal veranderd. Deze vorm is erg hedendaags, in die zin dat de resultaten niet zozeer producten of objecten zijn, maar in feite intermenselijke relaties. Kunstenaars kunnen wel of geen kunstwerk produceren, maar eigenlijk maakt dit niet veel uit voor veel soorten van residentie. Het ‘product' dat verwacht wordt, is performatief, niet object-gebaseerd: het impliceert de creatie van relaties, van communicatie, van netwerken. Daarom behoort ‘residentie-werk' tot een type van affectieve en symbolische arbeid dat tegenwoordig aan belang wint. Het bestaat uit vergaderingen, begroetingen, prietpraat, uitwisseling van e-mailadressen, netwerken... Kort gezegd is het op zich al een bepaalde manier van politiek werken, met geen enkele andere consequentie dan het kopiëren van zichzelf. Het relationele ‘product' is de creatie van een ‘genetwerkte' ruimte die zichzelf geleidelijk in stand houdt, verandert en vergroot. Het wordt gecreëerd door een vorm

van arbeid die niet langer gescheiden is van een autonome politieke sfeer, maar ervan doordrongen is. ‘Residentieel werk' lijkt dus erg op sekswerk, zorgwerk, of iedere andere gefeminiseerde vorm van zogenaamd reproductieve arbeid. Dat artistieke arbeid niet ver verwijderd is van prostitutie, is al duidelijk sinds de dagen van de bohemien. Maar op geen enkel moment is deze verbinding wezenlijker geweest dan nu. De kunstenaar schildert niet langer de prostituee om te verbergen dat hij zelf een prostituee is, maar engageert zich voor de productie van een affectiviteit op alle denkbare niveaus, vooral binnen de constellatie van de hedendaagse kunst, waarin de creatie van relatie en sensatie het verwachte hoofdproduct

is van kunstenaars.Hoewel de superstructuur van residenties duidelijk in nationale categorieën gegoten is, is de productie die daar plaatsvindt direct

onderworpen aan de condities van een globale markt, waar onder andere affect, sensatie en relatie de meest begeerde koopwaren zijn geworden.. De artistieke praktijk is nu het behoud van de residentie zelf met al haar condities van structurele ambivalentie. Dit plaatst kunstenaars in een vreemde positie. Ze zijn zelf de scheppers van hun eigen levensomstandigheden: temporele en spatiale fragmentatie en structurele onzekerheid.

Door deze omstandigheden, en niet doordat zij structureel nomadisme creëren, construeren kunstenaarsresidenties de condities van het residu of de rest. Enerzijds faciliteren zij dit type van verstrooide en zelfs verwarde verbinding tussen mensen, die meer en meer gemeengoed is geworden en die de exclusieve rekenkunde van natie en afkomst achter zich laat door instituten te voorzien die zogezegd permanent tijdelijk zijn. Anderzijds is dit type van relaties buiten de traditionele representatie gelokaliseerd. Het kan niet uitgedrukt worden in termen van democratische representatie van een volk, omdat dit juist de beginselen van deze representatie ondermijnt. Residenties benadrukken dus het gebrek aan bewustzijn van de realiteit van de rest, en een gebrek aan vocabulaire en middelen om zich te richten tot de kwesties die samenhangen met de nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid. Ze drukken de moeilijkheid uit om verder te denken dan representatie. Als residenten hebben we de meeste dingen gemeenschappelijk, maar we hebben weinig manieren om gemeenschappelijk te handelen. En de articulatie van het gemeenschappelijke wordt al helemaal niet verwacht, omdat uniciteit en verschil juist de meest gekoesterde commoditeiten zijn binnen dit circuit.



Inzoomen

Dit globale trekken is niet het enige element in de dynamieken van de residentie en het residu. Er is een even grote duw in de andere richting. Kunstenaarsresidenties zijn vaak sterk ingebed in een nationale representatie, die gepresenteerd wordt als een puur culturele. Dit type van representatie gebeurt niet door delegatie of mandaat. Het is niet ‘pars pro toto' zoals de politieke mechanismen van de representatieve democratie, maar het is sterk beïnvloed door de illusie van afkomst. Een groot aantal residentieprogramma's representeren openlijk een bepaalde natie. Veel programma's voorzien speciale kansen voor burgers die geselecteerd zijn om hun natie te vertegenwoordigen in grote internationale evenementen. Deze programma's fungeren als een soort diplomatieke organisatie, met dit verschil dat ze geen politiek mandaat hebben. De regels van dit type van culturele representatie zijn onbestaand, arbitrair en fluctuerend. Ze creëren groepen van kunstenaars en bureaucraten die de rol aannemen van ongekozen en vaak onvrijwillige ambassadeurs

van staten, lokaliteiten of zelfs scenes. Vooral van mensen die banden hebben met benadeelde of minder bekende regio's wordt verwacht dat zij deze plaatsen op nadrukkelijke wijze internationaal vertegenwoordigen. Denk maar aan de Balkan- en Midden-Oosten-tentoonstellingen die, om het met Paulus' woorden te zeggen, ‘joden' en ‘Grieken' in substantiële hoeveelheden voortbrengen.

Enerzijds is dit type van representatie impotent: het gaat niet gepaard met de beperkte emancipatie van politieke representatie. Maar anderzijds

is het extreem krachtig en politiek in een andere betekenis, omdat het het mechanisme van kunsttentoonstellingen en -demonstraties als zodanig

expliciteert. Het is een component van wat Jacques Rancière de ‘distributie van het waarneembare' noemt: het is een factor die beslist over de zichtbaarheid en onzichtbaarheid van bepaalde types van artistieke productie. En deze zichtbaarheid of onzichtbaarheid wordt sterk bepaald door de toekenning van afkomst of culturele achtergrond. Hoe afstandelijker een artistieke productie lijkt, des te cultureel representatiever moet ze zijn om zichtbaar te worden. Hoewel de residentieruimte, wanneer we spreken over de levensomstandigheden, gevestigd is in een transnationale gevangenis, is ze ook stevig gevestigd binnen de logica van de territoriaal culturele representatie. Ze wijst identiteiten toe aan residenten die zich er vaak niet om bekommeren. Anderen nemen dan weer erg graag de rol van lokale vertegenwoordigers op zich. Zo worden kunstenaars ambassadeurs van vaak dubieuze entiteiten zoals culturen of zelfs rassen. Ze produceren locatie, culturele identiteit en nationale trots, of op zijn minst toch entertainment.

Representatie of expressie

De vraag is niet hoe we komaf moeten maken met de verschillende problemen die representatie voor residenten met zich meebrengt, of hoe we ze moeten transformeren tot een meer rechtvaardige distributie van zichtbaarheden. Hoewel deze vraag interessant kan zijn voor individuen, kan uit deze debatten geen toekomstperspectief ontstaan. Concepten die nog altijd verwikkeld zijn in de logica van afkomst en identiteit – zoals concepten van de derde ruimte of hybriditeit – of in de liberale logica van de inclusie van representatie en zichtbaarheid, zullen er nooit in slagen om deze logica achter zich te laten. Ze zijn nutteloos wanneer het aankomt op de verkenning van nieuwe vormen van gemeeschappelijkheid, die

de logica volgen van amorfe en tijdelijke associatie, een logica die sowieso niet langer te vertegenwoordigen valt binnen de bestaande orde. De vraag die opkomt is niet langer de vraag naar representatie, maar een vraag naar gemeenschappelijke expressie.

Maar hoe kunnen we deze condities, die we gemeenschappelijk hebben, uitdrukken of zelfs aanpakken? Een mogelijk antwoord: ze vertegenwoordigen een gebrek, een soort van anomalie die gecorrigeerd moet worden. Dit impliceert dat er een institutioneel kader moet gecreëerd worden waar deze condities opnieuw geïntegreerd kunnen worden in de basisbeginselen van de representatieve politiek. Dit

zou betekenen dat de gevangenis van de residentie of de expressie van het transnationale opnieuw geclaimd moeten worden als het grondbeginsel van een representatieve democratie: om mandaten, delegaties, gemachtigde sprekers, enzovoorts te creëren. Anderzijds betekent dit simpelweg dat er geprobeerd moet worden een surplus te reterritorialiseren, wat verontrustend en oncomfortabel kan zijn maar dat ons tevens de mogelijkheid biedt om een discussie-arena te creëren die aangepast is aan condities van globalisatie, om een sfeer te creëren waarin het gemeenschappelijke opnieuw uitgevonden en bevrijd kan worden van de beginselen van (nationale, culturele, linguïstische en esthetische) representatie die het in de eerste plaats gefragmenteerd hebben in verdoofde en geïnstitutionaliseerde machtsblokken. Deze toestand onder ogen zien, in plaats van deze te proberen normaliseren, zou ons kunnen leiden naar een nieuwe plaats, een plaats van waaruit we de conditie van de rest anders kunnen waarnemen dan vanuit zijn huidige commoditeitsvorm. Deze plaats wordt geopend door een verschuiving van temporeel perspectief.



In zijn boekje over de opkomende gemeenschap herschrijft Agamben op dramatische wijze de rol van de rest. In de messiaanse profetie bestaat de rest uit degenen die overblijven op de dag des oordeels, de dag waarop de geschiedenis sterft. De rest zijn degenen die op deze dag verlost worden. Maar omdat de geschiedenis sowieso al voorbij is, bevinden we ons allemaal – zonder dat we het weten – in de positie van deze rest: gestrand in een tijd die verzadigd is van aanwezigheid, maar deze aanwezigheid verwart met reële tijd.

We hebben de geschiedenis overleefd. We hebben zelfs de toekomst overleefd, met zijn schitterende en verpletterende visioenen van identiteit, vooruitgang, productiviteit en het koninkrijk dat komen zal. Alleen wanneer we onszelf toestaan het perspectief van deze rest te aanvaarden, kunnen we begrijpen dat het holle netwerken en de doelloze productiviteit die gepaard gaan met residenties in feite tijdverdrijf zijn, een ronddraaiend rad van de manische ideologie van een creativiteit die leegloopt, die mikt op een toekomst die ons al zo vaak bedrogen heeft voordat ze gewoon uit mekaar sprong. Het zou zowel een oude vorm van politiek kunnen vertegenwoordigen als de afwezigheid van een nieuwe. Maar waar? Of concreter: onder welke politieke voorwaarden?

De rest is toekomst

Het is hier natuurlijk onmogelijk om de oude, modernistische opvatting over de publieke ruimte te ontwijken. Want wat we nog altijd gemeenschappelijk noemen – omdat we nog geen geschikter woord hebben gevonden voor wat hier op het spel staat – werd ooit geconceptualiseerd in de notie van de ‘publieke ruimte': een ruimte van gemeenschappelijk goed, gemeenschappelijk belang, gemeenschappelijke wil, gemeenschappelijke waarden enzovoort. Een ruimte van collectieve rationaliteit, van normativiteit en universaliteit. Een ruimte waar het sociale karakter van menselijk leven uitgedrukt werd. Kortom, waar de maatschappij als zodanig zijn eigen stem had kunnen verheffen en zichtbaar had kunnen worden. Natuurlijk

hebben we het over een publieke ruimte die volledig gevormd wordt door zijn politieke kader – een Westfaalse natiestaat in zijn laat-modernistische, democratische vorm. Alleen binnen een democratische natiestaat kan de publieke ruimte haar tweeledige politieke taak vervullen, namelijk democratie ontwikkelen en haar vurig beschermen tegen al haar vijanden, boven alles tegen een regressie in een soort van totalitarisme.

Kunstenaars hebben altijd al deel uitgemaakt van een publieke ruimte. Soms door maar een paar segmenten ervan te absorberen, in een sfeer van cultuur waarvan gedacht werd dat ze autonoom was en duidelijk onderscheiden kon worden van andere sociale sferen, zoals die van arbeid en productie of van politiek. Maar soms braken kunstenaars

uit dit culturele domein, claimden ze (opnieuw) de volledige publieke ruimte en namen ze deel aan de herdefiniëring ervan, mikkend op een radicale verandering van de gehele maatschappij. Dit waren de tijden van revoluties, diepe sociale crises, oproeren en oorlogen, die beslist het moderne tijdperk gekenmerkt hebben. Maar opnieuw, ongeacht de vorm, zijn kunstenaars altijd al een publiek fenomeen geweest. Er bestaat geen kunst buiten de publieke sfeer

en er bestaan geen kunstenaars die voor het publiek niet zichtbaar zijn en waarvan men nog nooit gehoord heeft. Kunst kan geen privé-aangelegenheid zijn, of toch niet volgens het traditionele modernistische vocabulaire.

Maar laten we ons nu afvragen tot welke publieke ruimte de kunstenaar in residentie behoort. Het lijkt erg gemakkelijk om deze vraag te beantwoorden zolang we ons een transnationale publieke ruimte voorstellen als een soort van mechanische verlenging van een nationaal publiek. Maar de conditie van residentie – zoals we hierboven al aangaven – ontheemt niet simpelweg de publieke ruimte van de nationale afkomst van een kunstenaar. Het vergroot de residentiële publieke ruimte ook niet door er een soort van transnationale kwaliteit aan toe te voegen. Haar impact is veel groter. Het hybridiseert

beide publieke ruimtes en vervaagt de grenzen ertussen; dus tussen een nationale en een transnationale publieke ruimte. Bovendien maakt het bijna

alle termini technici van de traditionele publieke ruimte overbodig: het cruciale onderscheid tussen het publieke en het private; haar differentiatie in afzonderlijke sferen van cultuur, materiële productie, politiek enzovoort; haar normativiteit; de idee van auteursschap zelf...

Maar wat nog belangrijker is, is dat de conditie van de residentie de traditionele idee van het politieke engagement van een kunstenaar uitdaagt. Politiek worden betekent voor een kunstenaar eerst en vooral zijn of haar vermogen om impact te hebben op publieke, en bijgevolg ook politieke beslissingen, waarvan binnen een democratische maatschappij verondersteld wordt dat ze gemaakt worden in overeenstemming met de gemeenschappelijke wil, die dan opnieuw via de publieke ruimte uitgesproken wordt. Maar residentie neemt deel aan, en creëert tegelijkertijd, een publieke ruimte die zijn cruciale verbinding met het monopolie van de politieke besluitvorming heeft verloren, namelijk met de plaats waar de soeverein (min of meer democratisch gekozen politieke vertegenwoordiger van een volk) deze beslissingen neemt.

Residentie is daarom een manifestatie van de onverminderbare liminaliteit van een nieuwe publieke ruimte, die alle vormen van de traditionele politieke subjectificatie overstijgt en zelfs voorbij gaat aan de idee van een politieke democratie, en de manier van leven die het genereert. Het is de ruimte van een ervaring die nog niet heeft geleerd om te spreken en zichzelf uit te drukken. Daarom is de kunstenaar in residentie zowel de verpersoonlijking van deze ervaring als de authentieke getuige ervan. Daarom is hij haar niet-goedgekeurde, stille spreker: een subject-object van een nieuw geluid zonder vorm en afkomst. Kort gezegd: een boodschapper zonder boodschap. De rest is toekomst.


Development and design by LETTERWERK