Massakunst en gemeenschaps drama
Op zoek naar een genealogie van het cultuurpolitieke denken vandaag
betekent voor de westerse samenleving – sinds die werd uitgerekt en herverkaveld door de krachten van de moderne administratie, economie en techniek niets anders dan een romantische illusie.
Het is een van onze vanzelfsprekendheden geworden: in een door en door geïndividualiseerde maatschappij kan een vonk van samenhorigheid enkel ontbranden wanneer een catastrofe plaatsvindt zoals op 11 september, die duizenden naar de dood voerde en honderdduizenden onderdompelde in angst. Alleen een sociale weerslag van zo'n magnitude herinnert de vereenzaamde burgers opnieuw aan hun bestaan als een collectief lichaam. Kort na de aanslag werden er in New York nauwelijks nog overvallen of moorden gepleegd, wat ooggetuige
De uitspraken van De Foer, Stone en Hintjens situeren zich binnen een cultuurfilosofische oppositie die gemeengoed is. Gemeenschap betekent voor de westerse samenleving – sinds die werd uitgerekt en herverkaveld door de krachten van de moderne administratie, economie en techniek – niets anders dan een romantische illusie. In de bekende termen van Ferdinand Tönnies is het sociale weefsel steeds meer de kenmerken van een organische
Zodra deze kolossale omwenteling omstreeks het midden van de 19de eeuw werd opgemerkt, heeft ze ook geleid tot sterke gevoelens van nostalgie naar het verloren gewaande paradijs. Verscheidene cultuurhervormers, gaande van conservatief-revolutionairen (zoals Wagner) tot bolsjewisten (zoals
zeese wingewesten. Als kunst konden deze voorwerpen beslist niet worden beschouwd. Zij pasten niet in de gangbare kunstcategorieën, onder andere omdat ze religieuze, utilitaire en artistieke functies met elkaar vermengden. De immens brede titel die Klemm aan zijn werk gaf, laat de oplossing zien die hij voor het probleem bedacht.
De strategie van Klemm, die men de vroedvrouw van de cultuurwetenschap zou kunnen noemen, betekende tegelijk het begin van een intellectuele verduistering met verregaande consequenties. De abstracte noemer ‘cultuur' stond toe dat men de maatschappelijk doorkliefde realiteit van
van elk individu, de democratiserende rol van de kunsten, publieksverbreding, -verdieping en -vernieuwing, gemeenschapsvorming, kunst- en cultuurdemocratisering, cultureel buurtwerk, de sociale mix, de culturele diversiteit... dit zijn de sleutelbegrippen van minister Anciaux'
In deze tekst wil ik de ‘gemeenschapskunst'-premisse van het cultuurpolitieke denken van vandaag aan het licht brengen. Aan het slot wil ik de hypothese wagen
dat het culturele en het sociale niet op een oorspronkelijke en organische manier met elkaar verbonden zijn. Sta me toe om mijn parcours aan te vatten via een historisch onderzoek, in plaats van de gebruikelijke sociologische benaderingen.
Zeker zijn er tijdens de 19de en de 20ste eeuw talrijke oproepen geweest om een nieuwe gemeenschapskunst te stichten, oproepen die van ver en nabij verwant zijn aan het huidige pleidooi voor meer cultuurparticipatie. Ze gaan van William Morris en de Arts and Crafts beweging, die zich net als het vroege Bauhaus richtte op een geïdealiseerd beeld van de middeleeuwen, over de reusachtige
de geschiedenis van de podiumkunsten. Maar het lijkt een beetje goedkoop om het complexe cultuurparticipatiedebat zomaar in die enorme historische ideeënbedding te gooien met daarboven het ene woord ‘gemeenschapskunst'. Zeggen dat het hedendaagse cultuurbeleid afstamt van het
Anciaux staat niet zomaar in de rij met Wagner, Nietzsche,
Massakunst sloeg voor Roland Holst niet per se op de hoeveelheid deelnemers, maar op de aard van het creatieproces. Het hiërarchische model van de toneelcreatie, waarbij auteur en regisseur zich aan de top van de piramide bevonden, vond in haar ogen geen genade meer.
gemeenschapskunstdiscours is een triviale uitspraak. Anciaux staat niet zomaar in de rij met Wagner, Nietzsche,
In 1872 zet Nietzsche, als piepjonge professor in de klassieke filologie aan de
de ontstaansgeschiedenis door Nietzsche werd beschreven op een hoogst bijzondere, en aan de vereisten van Bayreuth aangepaste wijze. Niet de beroemde stukken van Sofokles en Aischylos maakten de essentie uit van de tragedie, zo betoogde Nietzsche, maar wel de muziek als oerelement waarin alle dramatische kunst zijn wortels vond: met name de koorzangen in de tragedie en de religieuze feesten waar dit ‘muziektheater' ontstond. Voornamelijk in de cultus ter ere van Dionysos vonden optochten en zangpartijen plaats die de deelnemers vervoerden in een gevoel van versmelting met de natuurlijke oereenheid. Voor de duur van het ritueel waren de mensen niet langer van elkaar onderscheiden door hun afzonderlijke persoonlijkheden, maar voelden zij zich samenvloeien met de natuurkracht die hen het leven had gegeven en uiteindelijk ook weer ontnemen zou. Het afgrijzen bij een zo intiem bewustzijn van het eigen toekomstige sterven werd gecompenseerd
door een ongelofelijk intens gevoel van wellust en overstromende levenskracht. Nietzsche duidt de gemeenschap van dionysische feestvierders of tragedietoeschouwers
aan met benamingen als ‘massa', ‘schaar', ‘gemeenschap', ‘volgelingen' of ‘volk'. Het door de dionysische kunst samengesmolten collectief zou de kunstmatige schotten opheffen die tussen de individuen waren geïnstalleerd door heel andere soorten collectieve verbanden, namelijk de koele, nuchtere machten van ‘staat' en ‘maatschappij' (
Wagners muziekdrama's maken opnieuw aanspraak op het dionysische potentieel van de
De uiteindelijke vorm waarin Wagners idee van een gemeenschapskunst gegoten werd, uitgedrukt door het tragedieboek van Nietzsche en vooral door de voltooiing van het
van dat idee. Ook in heel andere contexten functioneerde Wagners programmatische geschrift
Vandaag zijn echter de ‘rijke sappen' van het sociale lichaam waardoor levende kunst wordt gevoed, opgedroogd (171). De hofcultuur van de vroegmoderne tijd begunstigde de individuele kunstenaar in plaats van het volk aan wiens ‘ziel' hij voorheen uitdrukking had gegeven. Door de nieuwe, illusionistische toneelarchitectuur stond de gemeenschap niet langer, zoals op de middeleeuwse jaarmarkten, in intiem contact met haar spelers. Het toneel degenereerde langzaam tot spektakelkunst, zeker toen de productiewijze ervan werd gestroom-
lijnd onder het opkomende kapitalisme. De moderne vermaaksindustrie ontstond, door Roland Holst met lede ogen aangezien en met vlammende tong veroordeeld. Het moderne toneel ‘werkt niet verbindend en vereenigend, maar verstrooiend en vereenzamend, het is geen kracht meer tot loutering en verheffing, maar tot bevlekking en verlaging'(224). Van de individuele theatervernieuwers, hoe geniaal ze ook mogen zijn (
De revolutie, samen met de culturele brandschatting die ze meestal met zich meebrengt, stuitte Nietzsche tegen de borst, niettegenstaande het radicale gehalte van zijn eigen utopische denkbeelden en zijn afkeer voor de gecultiveerde kleinburger of ‘
vormgegeven) was voor Roland Holst een waarachtige uitdrukking van de nieuwe proletarische gemeenschapskunst (zie
Nietzsche en Roland Holst vormen twee diametraal tegenovergestelde stemmen binnen de diverse geschiedenis van de gemeenschapskunst. Op het eerste gezicht hebben hun vurige betogen, die de eigen preoccupaties verbinden met metafysische of wereldpolitieke beschouwingen van een extreem brede spanwijdte, weinig gemeen met de weliswaar bevlogen maar bescheiden optiek van het
Critici zoals Mortier dreigen zich echter licht te vergalopperen. Het kabinet had zich reeds ingedekt tegen het argument dat het nieuwe beleid ‘oversociaal' zou zijn. Met klem waarschuwt de
kamp frequent gereanimeerde hoop op een directe democratie. In het schemerduister worden alle pleidooien bijgewoond door de wensdroom van een gemeenschap die helemaal ‘bij zichzelf aanwezig' zou zijn, het rousseauiaanse collectief dat het beeld van zichzelf celebreert tijdens een volksfeest, hoe eigentijds de interculturele aankleding ook lijkt.
Onnodig te stellen dat de droom van de directe democratie, en daarmee ook die van de sociocultureel aangeporde democratie, zijn tijd gehad heeft. Elk spreken over een komende gemeenschap of zelfs maar een ‘samen-leving' is een zelfbegoocheling. Het staat buiten kijf dat de begoochelde die zulke woorden in de mond neemt, vandaag niet in een gemeenschap maar in een maatschappij leeft. Ook cultuur is dus een maatschappelijk en niet een gemeenschapsgebonden fenomeen, want door die logisch lijkende verbinding worden premoderne vooronderstellingen binnengesmokkeld die eenvoudigweg onaanvaardbaar zijn.
Daarom waag ik, in een poging om resoluut weerstand te bieden aan het verleidelijke gemeenschapskunstdiscours, de hypothese dat het culturele en het sociale niet op een oorspronkelijke en organische wijze met elkaar verbonden zijn. Zeker is elke cultuur gelieerd met een groep, maar deze heeft niet noodzakelijk een echt ‘sociaal' karakter. Denk aan de hedendaagse hiphopcultuur. Men kan onmogelijk stellen dat de producten van de levendige hiphopcultuur worden gegenereerd door een levendige gemeenschap. Ergens in de jaren ‘70, toen rapmuziek ontstond, kwam het inderdaad voort uit een kleine, levendige, hechte
Om de hypothese te redden dat cultuur en gemeenschap organisch gelieerd zouden zijn moet men álles tot cultuur verklaren, maar dan verliest een op die hypothese gefundeerd cultuurparticipatiebeleid elke mogelijke focus.
Daarmee doel ik op de premisse van Roland Holst: kunst verwezenlijkt alleen dan ten volle haar utopische potentieel wanneer ze iedereen tot volwaardig producent declareert en de kunstcreatie per definitie begrijpt als een collectieve aangelegenheid.
individuen die deelnemen aan hiphopcultuur is dermate divers dat ze op geen enkele manier als een gemeenschap kan worden benoemd, op welke manier men dat begrip ook herinterpreteert of uitrekt.
Omgekeerd kan een ware gemeenschap nauwelijks een cultuurleven bezitten. Een amateurtoneelgezelschap op een middelbare school, dat niets dan bedorven kluchten produceert omdat het repertoire van de dienstdoende regisseur-leerkracht niet verder reikt, kan door een ontzettend sterke samenhorigheid bezield zijn terwijl men zich toch in bochten zal moeten wringen om er enige culturele uitstraling aan toe te schrijven. Of wat te denken van de vele niet-culturele betekenissen waarin het woord gemeenschap vandaag, al dan niet overdrachtelijk, wordt gebruikt? Denk aan de ‘community' van softwareontwikkelaars op een bepaald platform (bvb. de
Wat kan men als remedie voorstellen voor de ongeschikte fundering en het archaïsche taalgebruik dat het kabinet Cultuur heeft gekozen voor zijn cultuurparticipatiebeleid? Hoe kan een sociocultureel beleid opgezet worden dat ontsnapt aan het register van de gemeenschapskunst? Laat me terugkeren naar het hierboven geschetste, historische portret. Ongetwijfeld bevindt het participatiebeleid zich veeleer aan de kant van de socialistische massakunst dan aan die van Nietzsche en Wagner. Zou men ook niet een stuk van de radicaliteit van dat socialistische project moeten terugvinden? De meest indrukwekkende resultaten van het participatiebeleid, zoals de sociaal-artistieke projecten gerealiseerd door
hun ongematigde, socialistische esthetica. 61 Daarmee doel ik op de premisse van Roland Holst: kunst verwezenlijkt alleen dan ten volle haar utopische potentieel wanneer ze
iedereen tot volwaardig producent declareert en de kunstcreatie per definitie begrijpt als een collectieve aangelegenheid. Eén wijziging lijkt mij onontbeerlijk. De taal van het cultuurparticipatiebeleid moet zichzelf zuiveren van alle referenties aan een geïdealiseerde gemeenschap. Men zou zichzelf een metafoorloze taal moeten opleggen, die geen vermelding toestaat van enigerlei ‘levende' gemeenschappen, van een cultureel ‘leven', of van elke andere organische beeltenis die al te zeer blijft vastzitten aan de concepties van de 19de eeuw. Anderzijds, hoe kan men blijven ijveren voor een rechtvaardige kunst, waarvan de producten niet langer ‘documenten van barbarij' zouden zijn (dixit
en door geadministreerde, vermarkte en technologisch dooraderde maatschappij dromen van een theater dat haar als sociaal én tegelijk antisociaal lichaam, past?
Bibliografie
Anciaux,
Nietzsche, Friedrich,
Auteur Thomas Crombez
Publicatie Etcetera, 2006-12, jaargang 24, nummer 104, p. 56-61
Trefwoorden holst • nietzsche • gemeenschapskunst • roland • gemeenschap • massakunst • cultuur • hypothese
Namen Acapulco • Actieplan • AfroAmerikaanse • Allgemeine Cultur-Geschichte der Menschheit • Amsterdam • Anciaux 13 • Appia • Artaud • Bayreuthproject • Beleidsnota • Bert • Bildungsphilister • Brusse • Copeau • De Morgen • De Standaard • De Unie der Zorgelozen • De voorwaarden 180 • Der Ring • Die Geburt der Tragödie • Die Kunst • Douglas Kellner • Duitse • Elsbeth • Erwin Mortier • Etty • Europa • Festspielhaus te Bayreuth • Friedrich Nietzsche • Fritzsch • Geiste der Musik • Gemeinschaft • Gesellschaft • Global Youth Culture • Gordon Craig • Griekse • Gustav Friedrich Klemm • Henriette Roland Holst • Henriëtte • Herman Teirlinck • Internationale • Jan Oscar De Gruyter • Jerzy Grotowski • Kahn • Kunst en Democratie • L'Écriture • Leipzig • Lenin • Liefde • Linux • Louvre • Lunatsjarski • Meyerhold • Nederlandse • New Yorkse • Nibelungen • Oktoberrevolutie • Oliver Stone • Parijse • Proletkult-organisatie van Sovjet-Rusland • Rapper's Delight • Rekto • Revolution • Richard Wagner • Rik Roland Holst • Roland Holst-Van der Schalk • Rotterdam • Rüdiger Safranski • Safranski 62 • Seuil • Sovjet-Russische Volkscommissaris voor Opvoeding • Steven De Foer • The Sugarhill Gang in 1979 • Thomas Crombez • Tönnies' • Tweede Wereldoorlog • Universiteit van Bazel • Verso • Victoria Deluxe • Vlaamse • Vlaanderen • Walter Benjamin • Windows Vista • World Trade Center • Zwevezele
Development and design by LETTERWERK