Anne Dekerk, Etcetera
Als we Marshall McLuhan mogen geloven wordt de wereld van de doorsnee westerling vooral bepaald door het oog. In zijn kijken construeert hij fysieke en mentale ruimtes, waarin alles wat hij ziet een vaste plaats krijgt. Het is een Euclidische ruimte van punten en lijnen, waarin elk object vastloopt in analyse en meetkundige abstractie. Die visuele suprematie loopt zelfs door in ons taalgebruik. We zeggen bijvoorbeeld vaak dat we naar een concert gaan ‘kijken'. Blijkbaar zijn we eerder toeschouwers dan toehoorders van de wereld die ons omringt. Het oor ontsnapt aan de strakke representatiemodellen van dit moderne wereldbeeld. Het breekt het perspectief open tot een 360°, omvattende ervaring. De wereld wordt in het dagdagelijkse luisteren niet langer voor-gesteld als een objectiveerbare werkelijkheid, maar ervaren. Het oor, in tegenstelling tot de blik, legt zijn omgeving niet vast in een beheersbaar lijnenspel, maar maakt de luisteraar deel van de ruimte. Er is niet langer zoiets als een object of een wereld, die hij van op een afstand waarneemt. Er is enkel de wereld waar hij in staat, in constante verandering. Geluid is altijd meerstemmig en, buiten de begrenzing van de partituur, onmogelijk precies af te bakenen. Waar eindigt muziek, en begint noise? Wanneer construeert geluid zijn eigen ruimte, en waar is het niet meer dan behang? Wordt geluid pas muziek wanneer het geconstrueerd wordt in een artistiek brein? Of is er zoiets als onwillekeurige compositie?
Etcetera gaat in dit nummer na welke rol geluid speelt in het theater, zowel vroeger als nu, zowel in een analoog mechanistisch als in een technologisch voortdurend evoluerend digitaal tijdperk. Hoe zet je een parallelle geluidswereld in scène? Is theatergeluid lawaai dat je niet kan waarnemen? Waar eist de soundscape zijn eigen voorstelling op, en waar blijft hij deel van de totale theaterervaring? Maar vooral: op welk moment laat geluid zijn eigen stem horen? Met andere woorden: wanneer wordt geluid performatief? Wanneer zet geluid je aan tot handelen, wanneer vraagt het je om positionering? Wanneer maakt het geluid je tot speler in je eigen voorstelling?
In het alledaagse leven gaat je verbeelding soms met je aan de haal bij het horen van een krakende deur, of stort een zoemende ijskast je stante pede in de hel van huiselijke ergernissen. Geluid penetreert ons lichaam en hoofd, en zet daar allerlei emoties, affecten, associaties en betekenissen in werking, waar we niet meteen een rationele verklaring voor hebben. In het theater is deze performativiteit van het geluid, de manier waarop het dingen in werking zet, een dankbaar experimenteerterrein. Voor het hoorbaar maken van de stilte, of het zichtbaar maken van wat er niet is. Voor het voelbaar maken van communicatieve stoornissen, of het tegenspreken van éénduidige betekenisgeving. Van de Wooster Group, over Kreng, tot DD Dorvillier.
Geluid is per definitie relationeel en intermediaal. Geluid performt doorheen en mét de luisteraar, doorheen en mét de ruimte, doorheen en mét de lichamen, doorheen en mét de media... En in al deze verhoudingen roept het meer vragen op dan het antwoorden biedt, vragen die het kader van de scène opentrekken tot het lijf en het hoofd van de toehoorder. In dit nummer laten we het geluid aan het woord. In historische luistermachines en nieuwe media-noise, bij geluidskunstenaars en theaterschrijvers, in een veelheid van noisy stemmen en trefzekere scores.