Date 1988-12-01

Publication De Standaard

Performance(s) "Je ne vois pas la femme cachée dans la forêt"

Artist(s) Mathilde Monnier

Company / Organization Compagnie De Hex

Keywords kenigsbergcachéeforêtmonnierzeilenirrationelekinderenlompewisselingbezit

Woud betovert in betoverende dans: "Je ne vois pas la femme cachée dans la forêt" in 140

BRUSSEL -- Wij kennen nauwelijks nog wouden in de eigenlijke zin van het woord. Het woord wordt bijna ogenblikkelijk overdrachtelijk voor een vreemde, zelfs mysterieuze of heilige plaats, bezield door een irrationele groeikracht die het bijna ondoordringbaar maakt. Je vermoedt er vreemde wezens, er zijn geluiden en stemmen uit een onbestemde richting. Het woud heeft zelfs zijn eigen winter-zomer-levenscyclus, als een wezen waarvan je de omvang en aard nauwelijks kunt vatten. Kortom, de ideale plaats voor sprookjesfantazie en volkomen tegengesteld aan de rationele wereld van het woord. In "Je ne vois pas la femme cachée dans la forêt" van Mathilde Monnier, met haar Compagnie De Hex-te gast in teater 140, wordt het gevoel van zo'n wereld op prachtige wijze opgeroepen. En dat zonder dat er ook maar één lovertje groen op de scène te zien is.

Het scènebeeld is inderdaad heel artificieel: er hangen plastic zeilen op aan de zijkanten van de scène, waar op de achtergrond twee loopbruggen uit priemen. Als de voorstelling begint, worden vreemd-krioelende lichtbeelden op die zeilen geprojekteerd, als een suggestie voor het leven dat tussen de ogenschijnlijk levenloze materie schuilt.

De voorstelling is opgespannen tussen een beginbeeld en een eindbeeld die twee polen van de verhouding tegenover dat woud weergeven. Eerst zie je Monnier verkleumd en voorzichtig, met schuwe blikken vanuit de plastic coulissen de open ruimte betreden, op de toppen van haar tenen. Het woud overweldigt, is ünheimlich. Maar als de andere dansers verschijnen, wordt dat al anders. De vijf dansers, twee vrouwen en drie mannen, nemen langzaam bezit van het woud, maar het woud neemt ook langzaam bezit van hen.

Het subtiele van de voorstelting is dat er in de bewegingstaal een voortdurende wisseling te merken valt tussen twee soorten symboliek of verbeelding: enerzijds die van kinderen die hun fantazie de vrije loop laten om te spelen met wat zich aanbiedt in het woud en het zich zo toeëigenen en anderzijds de verbeelding van het woud zelf, met zijn grillige beweging van takken en bladeren. Je kan er bij denken dat je in de voorstelling ook als het ware een heel seizoen meemaakt waarbij het einde de zomer is. Op dat ogenblik zijn de "kinderen" helemaal één geworden met het woud, het eindbeeld.

Zij bewegen met een ontstuimige, schijnbaar niet-doelgerichte energie, met de benen stevig op de grond en de armen hoog in de lucht heen en weer. Maar door de hele voorstelling loopt die wisseling: je ziet een vrouw letterlijk op een man kruipen die rechtop voor zich uit staat te murmelen, als een kind op een ritselende boom bijna. Maar even later zie je de dansers vrolijk op een ijspiste spurten, erop uitglijden en weer herbeginnen met dat leuke spelletje.

Het is duidelijk dat Monnier de dansers identificeert met het woud, de fantazie en "la femme". Er komt in de voorstelling ook tweemaal een vreemd ontroerend beeld voor van een man en een vrouw die elkaar woordeloos omarmen op een zeer donkere scène met een kleine lichtkegel in het midden. Hier geen kinderen meer dus.

Om het effekt van deze beelden te verhogen, zijn er ook twee akteurs aanwezig in het stuk, de zware, grote, lompe Daniel Kenigsberg en de kleine, watervlugge Jean-Charles Di Zazzo. Die twee staan er helemaal buiten, en dat leidt tot prachtige komische fragmenten. Zo vertelt Kenigsberg plots een verhaaltje aan een van de "bomige" dansers, die verder murmelt zonder acht te slaan op deze outsider die de magie van het woud met zijn geklets op een potsierlijke manier verbreekt. Een mooi, maar lichtjes patetisch beeld ontstaat als Kenigsberg geblinddoekt, blind voor de charme rond hem, zoekt naar een vrouw, terwijl die vrouw hem af en toe als bij toeval streelt terwijl hij langs haar hobbelt met zijn lompe voeten.

Geleidelijk trekken de twee akteurs zich dan ook terug in hun eigen wereldje, waarin ze op een knullige manier kunstjes uithalen, die een zwakke reflektie zijn van de magie van het woud. Terwijl op het einde de dansers "in volle bloei" zijn, komen zij aandraven met bloempotten, als om die wilde kracht te temmen. De kinderen verdwijnen, het woud wordt gekultiveerd.

Dit zijn een paar krachtlijnen die je in de voorstelling kunt terugvinden. De bewegingstaal is daarbij vaak prachtig: soms zie je bewegingen met een enorme dosis energie, maar een even grote precisie en obskure doelgerichtheid als ging het om veredelde gymnastiek, soms zie je dan weer bewegingen die zeer akkuraat het zoeken naar geborgenheid of een zelfverzekerde vrolijkheid of tederheid suggereren. Veel nauwer valt het eigenlijk niet te omschrijven, omdat de voorstelling een te kaleidoskopische opbouw van impressies biedt die niet dadelijk in woorden om te zetten zijn, zonder de betovering ervan te niet te doen. Wat verwarrende veelheid en afwisseling lijkt, beroert je echter toch door zijn irrationele, sprookjesachtige samenhang. Het loont dus zeer de moeite, met andere woorden.

Nog voorstelling zaterdagavond in Théâtre 140, Plaskylaan, Schaarbeek om 20 u 30. Tel. 02-733.97.08 tussen 12 en 18 u.