Date 1989-07-04

Publication De Standaard

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords bruzzleteaterwaaromrepertoireteaterrompaynoodgezelschappenpraktijkentraditievelen

Kan iemand zeggen wat repertoire eigenlijk is?: Debat tijdens "Bruzzle"

BRUSSEL -- Afgelopen week organizeerde Kaaiteater voor "Bruzzle" een debat over het wat, hoe en waarom van repertoireteater. Dat de belangstelling vrij groot was, maar bijna uitsluitend van mensen die beroepsmatig bezig zijn met teater, is symptomatisch. Drie uur praten leverde geen antwoord op de openingsvragen; alsof er geen was, of alsof zoveel mensen boter op het hoofd hadden dat ze niet recht voor de raap konden spreken. Maar als zij het niet weten, wie wel?

"Reperoireteater" wordt voetstoots geïdentificeerd met wat de drie grote gezelschappen, KNS, KVS en NTG doen. Daar horen dan grote budgetten bij - hoewel -, een groot ensemble, het spelen van klassieke auteurs en -- vooral? -- een grote zaal. Vergelijkingen met onze buurlanden waren niet van de lucht.

De "nood"

Maar hier rezen de vragen ook. Waarom is niemand echt opgetogen over het werk van die groten? Wat onderscheidt hen van "kleine" gezelschappen die ook klassieke auteurs spelen, vaak met meer publieke en kritische bijval? Waarom trouwens per se repertoire identificeren met het antikwarisch in stand houden van een reeks klassieke stukken? Waarom ze spelen eigenlijk? Er is toch de tekst? Vragen waar geen afdoend antwoord op kwam. Daarbij bleek de afwezige Jan Decorte, jàren na zijn Tasso en Lear, nog steeds de horzel te zijn die het geweten van de teatermensen teistert.

Theo van Rompay, die Bruzzle koördineert, drukte het kernachtig zo uit: als je naar die produkties gaat kijken, blijf je bijna altijd met de vraag zitten waarom ze dat stuk spelen; je voelt geen artistieke nood.

Wim van Gansbeke zag de oorzaak van het probleem in het gebrek aan "ensemblevorming". Als bijvoorbeeld Pevmann in Duitsland in een ander teater gaat werken, vervangt hij telkens de bestaande groep akteurs door een groep gelijkgestemde akteurs van zijn keuze. Het is precies dat wat de artistieke helderheid (de "nood" van Van Rompay) ten goede komt. Dat betekent niet dat er geen meningsverschillen zijn in die groep, wel dat ze voor een zekere periode vruchtbaar werken, tot ieder weer zijn eigen weg inslaat.

Velen meenden hier een beschuldigende vinger te moeten uitsteken naar politici, omdat zoiets hier niet kan, maar... op dat ogenblik kon je je als toeschouwer al niet meer van de indruk ontdoen dat veel van die zelfde mensen zelf al te zeer betrokken waren in dat complex van politieke, administratieve en financiële praktijken rond de bezetting van een patrimonium aan grote zalen, dat we gemeenzaam "repertoireteater" noemen. Praktijken ontstaan vanuit een geloof dat teater een belangrijke pedagogische en/of representatieve waarde heeft -- het "moet" -- maar waarbij de essentie -- het artistieke "het moet" -- weinig aan de orde is. Deze merkwaardige belangenverstrengeling gaf de verwijten van velen de allure van het geroep van stoute kinderen.

Traditie

Een oud argument voor het gebrek aan kwaliteit was dat wij in Vlaanderen geen traditie hebben. Misschien waar, maar hoe komt het dan, werd opgemerkt, dat buitenlanders de indruk hebben dat het teater hier springlevend is, al zijn de gezelschappen waardoor zij die indruk krijgen, precies niet die welke hier gesteund worden door de overheid?

Een hamvraag bleef natuurlijk: waarom -- er zijn tenslotte toch echt redenen om klassiek repertoire binnen een goed begrepen traditie op scène te brengen -- niet één gezelschap i.p.v. drie? Walter Tillemans opperde dat dit niet kon omdat het publiek in de grote steden te veel verschilde, en omdat een teater ook een zeker belang had in het funktioneren van het stedelijk leven. Robert Steijn belichtte even de ervaring met het Nederlandse supergezelschap Toneelgroep Amsterdam, waaruit vooral te leren viel dat een stroomlijning van een al te divers teaterlandschap van bovenuit, naar enkele grote groepen toe, ook niet echt de oplossing is. Al is het na twee jaar moeilijk om een oordeel te vellen over dit gezelschap.

De waarschuwing van Paul Arias, dat men er vooral dringend aan moest gaan denken goed teater, met goede akteurs, te maken i.p.v. te kibbelen en te sjoemelen, vooraleer er helemaal geen publiek meer is, klonk te midden van dit vruchteloos gepraat terecht, en vooral, onheilspellend.