Date 1989-09-29

Publication De Standaard

Performance(s) Die Reinkarnation Gottes

Artist(s) Jan Fabre

Company / Organization

Keywords kleppenemilegottesglaspianomeisjefabrelakwerk-pianoovermaats

De kommunikatie voorbij?: Jan Fabres "Die Reinkarnation Gottes"

BRUSSEL -- Het tweede deel van de trilogie die Jan Fabre deze weken prezenteert in het PSK, Die Reinkarnation Gottes, is net als Das Interview das stirbt meer een performance die opvalt door het dwingende scènebeeld en de dwingende systematiek van de handeling dan teater in eigenlijke zin. Het verschil is dat de kombinatie beeld-tekst hier zo sterk naar zichzelf, en indirekt naar het hoogst persoonlijke universum van de maker verwijst, dat de kommunikatie met het publiek gevaarlijk dicht het absoluut dieptepunt benadert.

Op de achtergrond, tegen een schimmig-grauw doek staan vier -piano's op rij, op hun zij gekanteld. Achter de buitenste piano's staan op twee bankjes twee vrouwen, tweelingen. Op de voorgrond zit een man in eenvoudige grijze kleren in kleermakerszit. Verspreid op de scène liggen bevroren slangen, die door de hitte van de spots tot leven komen. Voor het doek opgaat, hoor je een donderend gebeuk op piano's, tijdens de voorstelling hoor je aleen de stemmen van deze "akteurs", die op een perfekt monotone manier hun teksten zeggen.

De man, Jean, treurt om zijn broer Emile, die gestorven is voor zijn geboorte. Tegelijk benijdt hij hem die dood, als was het een bevrijding. Deze monomane tekst wordt afgewisseld met een gesprek van de tweeling over hun sado-masochistische spelletjes met Emile, die hen aanbidt als een jonge godin.

Het stuk wordt pas interessant door de introduktie van een vierde figuur, een blond meisje op blote voeten, met een glas in de hand, alleen gekleed in iets als een overmaats hemd of een nachtjapon. In de tekst heet ze Emile.

Ze streelt met haar hand over de kleppen van de pianoklavieren, om ze dicht te duwen. Door de helling van de scène vallen die kleppen altijd weer open. De eerst bijna sensueel-exploratieve aanraking van het glanzende lakwerk draait uit op een wanhopig heen en weer lopen van de ene piano naar de andere, in een vruchteloze poging om de kleppen toe te krijgen. Het glas valt daarbij op de grond. De scherven geven deze sisyphusarbeid plots een wrede realiteit. En hoewel het niet de bedoeling is, kwetste het meisje zich ook lelijk aan het glas, voor ze huilend neerzeeg. Daarmee kreeg het stuk een bindende faktor: het werd als een beeld van de vreemde manieren waarop mensen naar iets of naar elkaar verlangen.

Maar Fabre toont dat als een vreemde, kompleet fantasmatische wereld die buiten het meisje om geen realiteitsbinding meer heeft, maar alleen nog beantwoordt aan een eigen onverbiddelijke logika (zonder verheldering of verklaring, die wordt -- bewust uitdagend? -- geweerd). Fabre gaat hier nagenoeg tot op de grens waar de voorstelling niet meer kommuniceert maar alleen nog het nastreven wordt van een kunstenaarschap dat erop uit is de eigen voorstellingswereld een mytische dimensie te geven.