BRUSSEL -- De vier dansvoorstellingen op Bruzzle hadden alle vrouwelijke koreografen. Het eerder besproken Goud van Truus Bronkhorst was ongetwijfeld de meest peroonlijke en overtuigende daarvan. Vertèbre van Michèle Noiret was een intiem, maar nogal ijl werkstuk, Simplicicimuss van Francesca Lattuada bleek erg inventief, kleurrijk maar bleef sterk in de droomsfeer hangen, terwijl we met Molissa Fenley een demonstratie van onderkoeld purisme met sterk "artistieke" aspiraties te zien kregen.
Michèle Noiret studeerde aan Mudra vanaf 1976, werkte sinds 1979 samen met Karl-heinz Stockhausen en richtte daarna Tandem op, waarmee ze deze voorstelling maakte. Vertèbre begint verrassend: op een stoel ligt een gestalte als een voddebaal gewikkeld in allerlei doeken. Een uitgekiend gebruik van tegenlicht, de vreemde posities die Noiret inneemt op de stoel en een bijna spastische motoriek geven haar het uitzicht van een reuzegroot insekt.
Eén na één worden de doeken afgeworpen, een meisje komt uit de kokon tevoorschijn. Ze verlaat de stoel voor een verkenning van de ruimte. Haar heftige pirouettes en grote schreden doen denken aan het gelach van iemand die bang is in het donker: het lawaai verdrijft de onzekerheid.
In deze verkenning wordt de hallucinante uitdrukking van de eerste momenten verlaten voor de expressie van dergelijke meer herkenbare gevoelens. De valkuil van cliché-beelden wordt daarbij niet altijd vermeden, en de terugkeer naar de uitgangspositie op de stoel -- schuilhol, egelstelling -- is wat voorspelbaar.
Francesca Lattuada was dé ontdekking van het zomerfestival van Polverigi met haar Simplicicimuss. Uitgangspunt is het verhaal van een paus die in 1711 zijn geheugen verloor. Zijn ziekte werd door gefingeerde geschiedschrijving zorgvuldig verborgen gehouden voor de mensheid. Veel merk je niet van dat verhaal in de voorstelling, de verklaring verbaasde mij zelfs. Maar dat neemt niet weg dat Lattuada een leuke voorstelling maakte. Haar sprankelende verbeelding, het trefzekere detail en de zin voor humor kleuren een prachtig vormgegeven voorstelling in.
Je beleeft het scènegebeuren als een droomwereld met 18de-eeuwse trekjes, zoals alle dromen met een moeilijk navolgbare maar ijzersterke logika. Het maakt haar een geestesverwant van iemand als Nadj. Een mooi moment is bij voorbeeld het potsierlijke dansje van twee eigenaardige geestelijken, met een kaarsje op het hoofd struikelend in het donker.
Molissa Fenley tapt uit een ander vaatje. Haar bewegingen zijn verwant aan de klassieke balletpassen, maar dan uiterst langzaam, beheerst-gespannen uitgevoerd, waardoor ze vaak gaan lijken of zelfs leentjebuur spelen bij stretching- en koncentratie-oefeningen. De ascetische beperking van de bewegingen, de zware symbolische lading van muziek en enscenering, en de eterische gelaatsuitdrukking van de danseres roepen al snel een bijna mystieke diepzinnigheid op. Maar tweemaal een half uur diepzinnigheid verwekken irritatie: de hoge technische kwaliteit van de danseres kan niet beletten dat dit hol, glad, pretentieus overkomt.
Met een beetje kwade wil kan je Floor dances ook zien als een handige truuk om veredelde stretching voor hoge kunst te laten doorgaan, door qua symboliek -- een heksenkring van ruwe rotsblokken is het decor -- dadelijk naar de hoogste lade te grijpen. Het kan zoveel betekenen dat het betekenisloos wordt. Fenley: voor liefhebbers van doorgedreven purisme en atletisch dansen.