ANTWERPEN -- Sinds Pina Bausch begin jaren '70 de leiding kreeg over het Tanztheater Wuppertal is haar faam, en haar invloed op het werk van andere koreografen blijven stijgen. Ze wordt om de haverklap geciteerd, maar merkwaardig genoeg was ze in België al jaren niet meer te zien. De voorstellingenreeks in DeSingel vult dus echt een leemte op. Bovendien, van de faam die haar vooraf ging, is geen letter gelogen, zo blijkt na Palermo, Palermo, haar laatste kreatie.
Het formaat van een kunstenaar kan je afmeten aan de wijze waarop hij/zij de mogelijkheden van een medium naar zijn hand kan zetten of aan het licht kan brengen. Volgens die definitie is Bausch voor het dansteater een schoolvoorbeeld, terwijl ze zich toch weinig gelegen laat aan een doorgaans stringente voorwaarde voor een stuk: een samenhangende plot of struktuur. Wat je te zien krijgt, zijn flarden, los aan elkaar gezet en elkaar vaak overlappend, (het woord collagestruktuur valt daarom altijd bij Bausch) die een universum doen vermoeden; een voorstelling die aanvoelt als een deel van een groter oeuvre.
Het beginbeeld, en een van de laatste beelden van Palermo, Palermo zijn enkele van die momenten waarop zij de blik van de toeschouwer dwingend weet te vangen -- hem bewust maakt van zijn houding tegenover wat hij ziet -- gewoon door het blote feit dat wat op scène gebeurt, belangrijk is, maximaal uit te buiten. Als het doek opgaat, zie je een enorme muur, enkele meters hoog en bijna zo breed als de scène-opening van deSingel (!) het zicht versperren. Er kan geen voorstelling zijn, tenzij de muur zou vallen. En terwijl je aandacht gevangen blijft in die (onwaarschijnlijke) gedachte, begint hij te wankelen en dreunt met een enorme smak tegen de grond. De muur wordt plots een tweede dansvloer achter de voorscène.
Als alles bijna voorbij is, vizeren de dansers op twee lijnen, mannen en vrouwen apart, arm in arm, het publiek. Met een verwijzing naar Wilhelm Tell plaatsen ze plechtig een appel op het hoofd, en keren zo in een gebaar de situatie om: de werkelijkheid is dat wij hen vizeren, niet omgekeerd. Als ze langzaam naar voren schrijden, veranderen de verhoudingen nog eens: niet jij als kijker moet juist mikken, maar zij moeten performen -- de appel op hun hoofd houden. Ze stellen zich bloot aan een publiek dat onwillekeurig wacht tot een appel valt. Door hun aantal, door de stilte en de plechtstatigheid wordt het een onthutsende metafoor voor de kwetsbaarheid van de kunstenaar.
Dat is zeker zo bij Bausch, want de mensen die je op scène ziet, zijn mensen van vlees en bloed. Geen gestroomlijnde figuren, maar mensen die een soort rijpheid, met velerlei eigenaardigheden en onvolkomenheden uitstralen. En dat ondanks het feit dat de truuks, de attributen, de precieze timing, de passie ook van het "maakwerk" nooit weggestopt worden.
De hele voorstelling ademt een soms bijna surrealistische frivoliteit uit, die meer dan eens aan Fellini doet denken. Wat de akteurs doen en zeggen, is vaak grotesk en extreem. Ze spelen met hun poses, kruipen van de ene rol in de andere, keren vertrouwde beelden binnenstebuiten. Zo is er de man die -- zonder enige aanleiding -- plots begint te poseren als een bespottelijke pastiche van het vrijheidsbeeld. Er is ook de onthutsende omkering van een zaairitueel. Allen schrijden voorwaarts, met telkens drie passen, maar uit een zak onder de arm strooien ze geen graan over de akker maar afval op de omgevallen muur.
Uit die scène, uit de titel, en uit vele andere beelden komt een sfeer van levendigheid en drukte tevoorschijn als in een vakantiedorp, met alle troep vandien. Maar ook de hang naar een Italiaanse levensstijl, "la dolce vita", een leven waarin alles klank, kleur, beweging, hartstocht, opera kortom, is. Ook bij dat soort frivoliteit in de beelden laat Bausch vooral de puinhoop zien die achterblijft op het strand als de vakantiegangers weg zijn. De "hartstocht" blijkt moeilijk in te vullen, er blijven alleen veel lege tekens, als blikjes en peuken, achter.
Heel merkwaardig is bij voorbeeld dat er nooit een rechtstreeks kontakt is tussen mannen en vrouwen. Op een lange dans-estaffette op opzwepende muziek na, net voor de pauze, is er geen uitwisseling. Wel verleiding, wel, in een van de indringende openingsbeelden, het opeisen van liefdesbetuigingen van een ander om ze te kunnen weigeren. In de wereld van Bausch is niets evident, is liefde een erg schaars goed, al lijkt iedereen er wel op vreemde manieren mee bezig, desnoods alleen met zichzelf. Elk grotesk beeld, elke grappige scène verbergt een bittere nasmaak. Het is een van de eigenaardigheden van de voorstelling dat ze niet stopt, maar zowel bij de pauze als op het einde gewoon wegdeemstert: het verhaal kan eindeloos (en doelloos) verdergaan, maar de tijd is voorlopig op.
Schitterend teater, maar vaak erg wrang.