LEUVEN -- 19:15 is een sektie van Klapstuk 91 waarin koreografen elke avond, op dat uur, de kans krijgen om kort werk te tonen. Een beetje in de schaduw van de grote produkties laten deze voorstellingen meer expertmenteerruimte toe, ook al omdat de verwachtingen minder hooggespannen zijn. Een goede formule dus om werk van jonge Portugese koreografen te tonen: de dans in Portugal staat immers nog in zijn kinderschoenen.
Van de vier voorstellingen die tot nog toe te zien waren, laten er twee een blijvende indruk na: O rei no exilio van Francisco Camacho en Perhaps she should dance first and think afterwards van Vera Mantero. Zij vertonen bovendien een verwantschap in opzet. Beiden gebruiken de scène als metafoor voor de gesloten kamer waar de (neurotische) fantazie de vrije loop gelaten wordt. In de twee gevallen ook zie je dansers aan het werk die hun lichaam met fantazie en, zeker bij Camacho, een niet geringe dosis zelf-ironie bespelen.
Camacho verschijnt kaalgeschoren, getooid in een hermelijnen koningsmantel ten tonele. Het kattegejank dat hij ten beste geeft is een povere imitatie van Yesterday van The Beatles dat hij op zijn walkman beluistert. Met de plechtigheid van een zatlap stelt hij vervolgens retorisch de vraag wat we in deze tijd anders moeten doen dan behoudend de loop der geschiedenis aanschouwen.
Dit zet de toon voor een voorstelling waarin hij teksten van Cabral, koning Manuel II en zichzelf gebruikt om patetisch zelfmedelijden met een masochistisch trekje tentoon te spreiden. Hoewel er altijd een zekere dubbelzinnigheid blijft: in zijn rol van koning maakt Camacho de plechtigheid en verantwoordelijkheid van hoogwaardigheidsbekleders van alle slag belachelijk.
Aan verve mankeert het hem niet: wanneer hij zijn mantel opzij zwiert en aankondigt gelaten op zijn executie te wachten, omdat dat zijn lot als koning is, dan is het patos in elk detail aanwezig, van de schots en scheve fierheid van zijn houding tot de donkere schorheid van zijn stem. Maar er is niet alleen patos. Het bange hart, de tegendraadse spotzucht achter de ingebeelde onkwetsbaarheid krijgen ook hun deel in de karnavaleske, watervlugge bokkesprongen tussen zijn orakels. Je kan er nog net een aanfluiting van de formele hofdans in zien.
Ook de zinloosheid van zijn plechtige handelingen die geen enkele betekenis hebben, wordt dik in de verf gezet. Soms wordt het allemaal wel net iets te veel, maar de ironie van de voorstelling kompenseert ruim dat gebrek.
Grillig
Vera Mantero bespeelt het register van de teatraliteit zelf, maar een teatraliteit die naar het hysterische neigt. De scène is een vierkant, afgebakend door vier olielampen waar wassen voetjes boven hangen die in de loop van de voerstelling door de hitte van de lamp langzaam wegsmelten. Dode sardienen zomen de rand van de scène af. Het licht is vaal blauw-groen.
Op die scène zie je Mantero als een danseres van een music-hall groep, met een zelfde mechanisch-popperige springerigheid. Alleen, het kabaret is leeg, het publiek is weg, en ook de andere dansers lieten verstek gaan. Tussen de momenten van hakkelig bewegen, als in een stomme film, kijkt Mantero als een dode sardien, zonder gevoel.
De voorstelling is een improvizatie. Ruby, my dear van Monk wordt een aantal keren na elkaar gespeeld, alsof Mantero het plaatje dwangmatig telkens opnieuw oplegt. Maar dat aantal is net als de dans niet vooraf bepaald. Alles hangt af van het grillige verloop van de verbeelding van de danseres. En precies daarom is wat je ziet ook zeer fascinerend. Je merkt aan stops, aarzelingen, herhalingen en plotse grimassen dat ze voor zichzelf het verhaal voortdurend opnieuw aan het uitdenken is, en er dan bij beweegt om de verbeelding te verwerkelijken.
Camacho, Mantero en ook Paulo Ribeiro zijn in België nog te zien op 2 november in Théâtre 140 in Brussel, in Limelight in Kortrijk op 4 november en in het Maison de la Culture van Namen op 6 november, telkens om 20 u. 30.