Date 1993-01-23

Publication De Standaard

Performance(s) Les échelles d'Orphée

Artist(s) Nadj, Josef

Company / Organization

Keywords brandweerkorpsechelleseenstemmigheidorphéemarionettentheaterkantorrecensievoorkeurfanfare-uniformenstevan

Nadj maakt burleske met ledenpoppen

ANTWERPEN -- Met Josef Nadj, de in Frankrijk residerende Hongaarse koreograaf, is iets vreemds aan de hand. Welke recensie van zijn werk je ook leest, steeds keert hetzelfde stramien terug, ten eerste haalt hij zijn inspiratie uit jeugdherinneringen van zijn geboortestreek, in het geval van Les echelles d'Orphée de gedichten van Otto Tolnaï en de avonturen van het lokale brandweerkorps. Ten tweede heeft Nadj een uitbundige verbeelding, die in zijn voorkeur voor archetypische figuren uit de plattelandswereld, doet denken aan Kantor of Chaplin. Ten derde valt aan de voorstelling niet direkt een touw vast te knopen, maar het is prachtig, akrobatisch, delirant als een wilde droom.

Voor Les echelles d'Orphée moet daar nog een opmerking bij. De hele voorstelling wordt begeleid door live-muziek van Stevan Tickmayer, uitgevoerd door een klein ensemble van zeven musici, gekleed in pakjes die het midden houden tussen brandweer- en fanfare-uniformen.

De muziek echoot het grove klankbeeld van de fanfare, met het harde geroffel van trommel en grosse caisse, maar strijkers en houtblazers weven daar op een subtiele manier ook andere muzikale tradities door. Het klanklandschap is dan ook heel levendig en struktureert eigenlijk het visuele tumult.

De recensie zou hier kunnen ophouden, het essentiële lijkt verteld. Alleen: wat is er aan van de hele eenstemmigheid rond dit werk van Nadj? Alles en niets. Als in een op hol geslagen marionettentheater gebeurt er voortdurend wat op de scène. Telkens weer valt daarbij een voorkeur op voor het fysiek onmogelijke -- dat wat alleen met marionetten te doen valt -- en voor een populistische, maar nogal absurde grappigheid. Op elk moment kruipt er wel ergens iemand van onder het tafelkleed te voorschijn, op elk moment is er wel een grap met een minnaar die zijn bloemen uit zijn handen ziet schieten.

Net als in marionettentheater zijn de personages archetypes. De drie vrouwen stellen bij voorbeeld drie vaste types uit elke volkse klucht voor: het jonge meisje of de maagd (in het wit), de huisvrouw, nu eens meer voorbeeldig, dan weer helleveeg of eventueel zelfs ontrouwe vrouw, en ten slotte de hoer, onder andere herkenbaar aan een signifikant kleinere hoeveelheid textiel aan het lichaam.

Het tema van het brandweerkorps is aanwezig door het voortdurend bezig zijn met ladders in alle formaten en toepassingen. De man verschijnt nu eens als potsierlijk-heldhaftige, dan weer als lummelige doener. Alles in een tempo dat geen moment tijd laat om bij welk tema ook even stil te staan. Die animositeit op de scène slaat over op de zaal, het publiek geniet duidelijk van deze grand guignol.

Biezonder leuk dus allemaal. Dat verklaart ook wel de eenstemmigheid van de reakties. Er zit zoveel in de voorstelling en het is met zo'n brede borstel geschilderd, dat iedereen er wel iets in zal herkennen, en voor zover dat niet het geval zou zijn, toch nog wel kan lachen met de zoveelste val uit een venster.

In al dat spektakel kan je echter ook een wreedaardig universum zien, waarin psychologie en identiteit onbestaande zijn, waar mensen ledenpoppen zijn. Mijns inziens pleit het niet voor Nadj dat hij dat aspekt van de wereld die hij oproept, en dat in frappante tegenstelling tot Tadeusz Kantor, onder de mat veegt door onophoudelijk nieuwe grappen uit te denken. Je ziet het voortdurend opduiken -- er zijn enkele wrede momenten in het stuk -- maar na luttele sekonden wordt het weer door iets anders overstemd. In de beperking toont zich de meester. Nadj hengelt te veel naar het ogenblikkelijke poppenkasteffekt om er echt een te zijn.

Nog te zien in deSingel in Antwerpen, vanavond 20 u.