LEUVEN -- De "Rencontres choréographiques internationales de Bagnolet" zijn een begrip in de danswereld. Grote namen als Chopinot en Preljocaj werden er "ontdekt". Sinds 1988 worden om de twee jaar, na uitgebreide preselektie in Europa, de VS en Canada, Israël, Japan en Korea, ongeveer twintig nieuwe voorstellingen aan een internationale jury getoond. Het voorzitterschap ervan wordt dit jaar, na Lucinda Childs en Merce Cunningham bij vorige edities, waargenomen door Jan Fabre.
De maximale duur van de voorstellingen is twintig minuten en er moeten minstens drie dansers aan deelnemen. Het aksent ligt bij de beoordeling niet op de technische kwaliteit van de dans, wel op de "auteur-choréographe". Van hem/haar wordt een artistieke ambitie verwacht die verder reikt dan een mooi scènebeeld.
Zoals bij andere kunsten zou uit het werk een bepaalde kijk op de wereld moeten spreken. Om die reden worden debuten ook gemeden in de selektie: de koreografen moeten een zekere kontinuïteit en rijpheid bewezen hebben. Aan deze Rencontres zijn forse geldprijzen verbonden. Belangrijker is misschien wel dat de organizatie een grote inspanning levert om het geprezenteerde werk ook een grote, zelfs wereldwijde, verspreiding te geven.
De preselektie vergt een indrukwekkende internationale organizatie, omdat het aantal aanvragen voor deelname enorm is. Ze gebeurt langs twee wegen. Nationale overheden (of regionale in België) kunnen een voorstelling inzenden. In Vlaanderen gebeurt die selektie door de Raad voor de Dans. Daarnaast werken kunstencentra in de verschillende deelnemende landen een eigen voorronde uit. Die voorrondes groeien soms uit tot een eigen evenement, zoals bij voorbeeld het Spring Collection-festival in het Place Theatre in London.
Voor België treedt 't Stuc in Leuven op als preselektie-platform. Ook dit kunstencentrum beperkt zich niet louter tot het prezenteren van de kandidaten, vier in getal deze keer. Het Stuc maakt van de gelegenheid gebruik om drie andere "works in progress" van binnen- en buitenlandse kunstenaars uit verwante kunstencentra aan het publiek te tonen. De zeven korte voorstellingen werden in twee avonden gebundeld.
Naked
Het gepresenteerde werk op deze twee avonden was nogal wisselvallig. Het commedia dell' arte-achtige L'arrivée de mon départ van de Brussesle Italiaan Enzo Pezzella, met Barbara Manzetti en Antonello Cossia, was charmant, maar ook niet veel meer dan dat. A tabl van Samyrra Bafdel uit Gent, met Els Cottyn en Barbera Gepts, pretendeert de valse pretenties van barok en de tradities van flamenco te onderzoeken. Het stuk blijft helaas steken in een beperkte bewegingstaal, die eerder aan de verleidingskunsten van jonge meisje dan aan de bravoure van barok of flamenco herinnert.
Een enigszins overspannen ambitie kenmerkt ook Koreografie nr. 2 van Veerle Bakelants. De koreografie gaat het kunnen van de drie vrouwelijke dansers ver te boven, anderzijds wordt nooit helemaal duidelijk wat de inzet is van een overladen dansarchitektuir waarin echo's van beroemde voorbeelden kris-kras weerklinken.
Het meest overtuigende werk was wel de voorstudie voor Naked naar Desmond Morris van Leporello, in een regie van Dirk Opstaele. Al is het werk voorlopig moeilijk te beoordelen omdat het repetitie-proces nog maar net gestart is, toch zie je al een duidelijke opzet. Een helder gebruik van de scène, van groepen en solisten gaven aan deze schets een vanzelfsprekendheid en kracht die bij de andere, afgewerkte, voorstellingen ver te zoeken was.
De drie voorstellingen die 't Stuc aan het Bagnolet-pakket toevoegde, waren vreemd genoeg interessanter dan de echte inzendingen. Er was een herwerking van de Klapstuk-voorstelling La force fait l'union fait la force van Christine De Smedt. Opvallend was vooral de grotere beheersing: klank- en licht-effekten om de aktie te onderstrepen werden achterwege gelaten. Bert Van Gorp toonde met de Engelsman Sean Tuan John een voorstelling die tijdens een stage in Dartinton, UK, aangezet werd. Met een kenmerkende droog-komische toon verwerkt Van Gorp hier jeugdherinneringen en citaten uit oude films en plaatjes in danstaferelen met de titel Frederick's first kiss.
De revelatie was echter de solo die de Engelse Fiona Wright onder de titel Touching Jonah prezenteerde. In drie opeenvolgende scènes bespeelt ze drie voorstellingen van vrouwelijkheid. In de eerste scène poseert ze nadrukkelijk uitdagend als een glitter-fotomodel. In de tweede scène rukt ze minutenlang een satijnen body over haar hoofd en terug, als in een op drift geslagen erotische film. Na die twee scènes, die expliciet naar courante modellen in film en reklame verwijzen, is het derde deel een zeer intieme, ingetogen dans met de handen, rond een op zich teruggetrokken lichaam.
De danseres lijkt zichzelf te aanschouwen in de spiegel. De latente obsceniteit van de eerste scènes wordt plots duidelijk, omdat de toeschouwer hier plots flagrant in de (ongemakkelijke) positie van een voyeur komt te staan. Het spel dat Wright met de toeschouwers speelt is zeer subtiel en allerminst triviaal. Dat maakte de inspanning van twee avonden met zeven voorstellingen uiteindelijk goed.