GENT -- De laatste avond van het Flemish Dance Platform, een festival met werk van jonge of nog niet doorgebroken koreografen, ging bepaald crescendo. Yurgen Schoora toonde een schoolvoorbeeld van onbewuste kitsch die zichzelf voor diepgang houdt. Veerle Bakelants' Nooit nog nu is een nogal geforceerde oefening in vormelijke strengheid. Marc Vanrunxt bracht met Antilichaam het enige echt sterke werk.
Yurgen Schoora en Susan Yeates evolueren als een Siamese tweeling over de scène, met een uiterste traagheid. Ze doen ook iets met een kan water en een kom, en laten water van mond tot mond lopen tijdens een innige verstrengeling. Wie dat leuk vindt zal ongetwijfeld symbolische motieven in dit werk kunnen ontdekken. Wat de relevantie van zo'n onnadenkende en bloedernstige herhaling daarvan anno 1995 betekent, mag Joost weten. Dit soort voorstellingen van intieme verbondenheid wekt vooral lachlust op. Het bange vermoeden dat deze onzin bovendien een onbemiddelde weergave is van de gedachten van Schoora, maakt er ook een obscene vertoning van.
In Veerle Bakelants Nooit nog nu is op het eerste gezicht alvast het besef aanwezig dat dans eerst en vooral dans, en niet voorstelling van iets anders is. Toch blijkt dat de ogenschijnlijke zuivere vormelijkheid van de dans niet op zich staat, maar gedragen wordt door een konceptje. Ook Bakelants kan niet zonder diepzinnigheid.
Op de scène staat een reusachtige zwevende zandloper, het princiep van de vervliedende tijd zelve. De drie zijwanden zijn afgebakend met een wit doek: een beeld van beslotenheid. De dans creëert er vrijheid buiten de dwang van het alledaagse. Maar anderzijds is het gedwongen samenzijn in een ruimte ook onvrijheid en beklemming. Dansen kan bovendien het verloop van de tijd niet tegenhouden. Of: het decor toont al hoe de illuzie van vrijheid van kunst ook maar relatief en beperkt is (of zoiets). Via de klankband komt nog een derde tema voor de dag: wat betekent het om alleen met vrouwen te werken?
De dans benut alle beproefde procédés van de post-moderne koreografie, zoals herhaling, vertraging, gebruik van niet-dansant bewegingsmateriaal en zuiver teatrale momenten, die emoties direkt aanwezig stellen. En toch klopt het niet. De koreografie houdt geen rekening met de mensen die ze moeten uitvoeren. Ze is op voorhand bedacht, om een koncept in te vullen, maar blijft niet kleven aan de lichamen die ze uitvoeren. Al begaat Bakelants niet meer de fout om haar dansers dingen te laten doen die ze niet aankunnen, ze heeft nog steeds geen oog voor hun eigenaardigheden. Nooit nog nu mist daardoor kleur en smaak, het is een kaal koncept vol amateur-filozofie.
Gewaden
Anti-lichaam van Marc Vanrunxt is zonder twijfel de beste voorstelling van dit festival (al was er niet echt veel konkurrentie).
In een eerste beweging, op Trauermusik van Paul Hindemith, staan Eric Raeves, Annamirl Van der Pluym en Van Runxt zelf in lange, beschilderde gewaden op de scène. Negen lichtcirkels definiëren negen plaatsen van waaruit de drie, geïsoleerd van elkaar, de ruimte verkennen. Armen zwiepen, de lichamen kronkelen zich als om een diep innerlijk lijden te veruitwendigen, maar blijven gekluisterd aan de grond. Deze expressionistische vormentaal sluit zeer nauw aan op de muziek, en wordt met overgave en grote scherpte gebracht.
Voor het tweede deel inzet horen we Barnett Newman spreken over het (sinds de restauratie beruchte) doek Who's afraid of red,yellow and blue III? De drie dansers komen op in zwarte broek en hemdje, en smeren hun onderarmen tot net boven de ellebogen in met deze drie hoofdkleuren, een per danser. Op die manier worden deze lichaamsdelen verzelfstandigd. Tegelijk, en dat is weer zo'n eigenaardigheid van Vanrunxt, duiken de elegante lange handschoenen van zijn vroeger werk weer op.
De heftige, gesyncopeerde dans, vol met houwende armzwaaien op de dissonante muziek van Galina Ustvolskaya, doet je dat snel vergeten. Je denkt vooral aan grote modernistische experimenten: de poppen van Schlemmer of de sterke expressiviteit van Jooss. Sterke inwendigheid in deel een, modernistische mechaniek in deel twee.
Het derde deel zet plots de hele ernst van de voorstelling op de helling. In bontgekleurde plastic zeilen, bijeengehouden met tape, en nog steeds met gekleurde armen gaan de dansers op een verhoogje staan. In playback, met de nodige patetiek, zingen zij Dalida na. Plots krijgen de lange gewaden en de geschilderde armen een totaal andere betekenis. Niet alleen ernst en de overgave, maar ook kunstmatigheid, patos en kitsch zijn als verstekelingen aanwezig in expressionistische of avant-gardistische dans, lijkt Vanrunxt te zeggen. En heimelijk bepalen ze er mee de aantrekkingskracht van.