Date 1995-05-24

Publication De Standaard

Performance(s) Wonderful World

Artist(s) Bronkhorst, TruusJongewaard, Marien

Company / Organization

Keywords toetslichtespelondergaanverleidenkwetsbaarheidbeglurenabstrakt-klassiekmoolenaarschnizer

Bronkhorst en Jongewaard buiten beperkingen mooi uit

GENT -- In de regel worden in een dansvoorstelling alle eigenaardigheden van een danserslichaam zo veel mogelijk weggemoffeld achter de ideale figuur die hij neerzet. Een zeldzame keer nochtans weet een koreograaf de betovering van het gewichtsloze, heerlijk dansende lichaam te verzoenen met de beperkingen van de uitvoerder, en er zelfs een troef van te maken. De voorstelling Wonderful World van Truus Bronkhorst en Marien Jongewaard voor vier mannelijke en vier vrouwelijke dansers is er zo een.

Met niets dan wat gezwaai van armen en benen voert de danser een travestie van het lichaam uit: hij smeedt zijn eigen botten en spieren om tot een onvatbaar, steeds wisselend objekt van verlangen. Hij geeft zich weliswaar prijs, toont zichzelf. Maar voor je goed weet wat je gezien hebt, heeft de danser alweer een, nieuwe metamorfoze ondergaan. Zo ontsnapt hij steeds weer aan de blik van de kijker en blijft hem verleiden. Spel en werkelijkheid lopen onontwarbaar in elkaar over.

Zo'n spel met vier mannen en vier vrouwen, dat kan niet anders dan over liefde en erotiek in al zijn vormen gaan. Die veelvormigheid zit in de voorstelling op elk vlak. De muziek loopt van Pachelbel over Pärt tot Prince. De bewegingstaal is soms zuiver abstrakt-klassiek, slaat dan om in een gestiek die naar de glamour van music-hall of reklame verwijst, en wordt nog later onbeschaamd-sentimentele mimedans. Andere koreografen worden vrijelijk geciteerd, rechtstreeks, zoals Hans Van Manen, of onrechtstreeks zoals Jan Fabre.

Bij de aanvang lijken de dansers als een hechte groep vooral de kijkers uit te dagen, te verleiden. Terwijl ze het publiek met de blik fixeren, springen ze met geheven borst en gebalde vuisten tot vlak voor hun voeten. Later, in drie duetten op muziek van Satie, lijken ze helemaal verzonken in de aanblik van een andere danser, alsof het publiek er niet meer is. Op de muziek van Glenn Branca lijken de vrouwen dan weer helemaal in zichzelf op te gaan, in een hypnotizerende dans.

De dansers bewaren steeds een eigen toets. Bij de vrouwen is er de koketterie van Adrijana Barbaric, de ondeugende sensualiteit van Paula Vasconcelos, de gespierde energie van een schitterende Pink Niessen (die de eigen dansstijl van koreografe Bronkhorst erg dicht benadert) en Jessica Moolenaar. Bij de mannen loopt het spektrum van de Rambo-achtige gespierdheid van Jean Louis Barning tot de dromerige, wat vertederend-onhandige elegantie van Markus Schnizer.

Die eigen toets wordt bewust geëxploiteerd, en vormt de grondslag van een latente humor, een lichte ironie die in elk beeld schuilt. De dansers spelen een spel waarachter ze zich verschuilen, maar kleine trekjes tonen ook de kwetsbaarheid, het vertederende van dat spel.

Dat bepaalde momenten niet obsceen worden, heeft alles te maken met de expliciete teatraliteit van de voorstelling. Dit zijn geen blote lichamen die zich als Chippendales te grabbel gooien. Dit is een van de travesties die de dansers hun lichaam laten ondergaan, een mogelijke verschijning.

Alle bepalende elementen van de voorstelling vallen hier in een scène samen. Het spel van verleiding en vermomming tussen de dansers onderling en tussen dansers en kijkers; de kracht en de lichte potsierlijkheid, de kwetsbaarheid van degene die verleidt; het moment waarop de kijker zich betrapt voelt in zijn kijkdrift als hij ziet hoe de vrouwelijke dansers de mannelijke begluren, begeren en in hun macht hebben tegelijk.

Het is de "macht van teaterlijke dwaasheden", gezien door een erg lichte bril.

Later op het jaar volgt een tweede toernee.