BRUSSEL -- Sinds enkele jaren vindt in Brussel op het einde van de zomer het dansfestival Bellone-Brigittinen plaats. De nadruk ligt op onbekend en experimenteel werk uit binnen- en buitenland. Op de openingsavond in de Brigittinen-kapel toonden klinkende namen als Michèle Anne De Mey en Pierre Droulers een nieuwe choreografie, geïnspireerd op het werk van kunstenaar Balthus.
Deze Franse schilder van Poolse afkomst dankt zijn reputatie aan realistisch ogende, maar toch zeer bevreemdende doeken. Vooral in zijn vroeg werk zie je adolescenten, met een in zichzelf verzonken blik, in gewrongen houdingen in gesloten interieurs.
Dit soort beeldtaal, vol verstarring en verstilling, is niet evident als basisthema om een choreografie uit te puren. Michèle Anne De Mey lost dit probleem in Tableau op een erg eenvoudige manier op. Haar voorstelling lijkt, zoals de titel al aangeeft, wel op een opeenvolging van "tableaux vivants" naar Balthus, aaneengeregen door dansen.
Twee zetels en een kleine commode verbeelden de besloten ruimtes van de schilderijen. Een man (Manolo Canteria) zit in het midden achteraan, een klein meisje met een lange paardenstaart (Charlotte Pauwels) komt op met een opgezette kat en gaat spelen in het midden van de vloer, onder de ogen van de man. Helemaal op het einde van het stuk keert dit kleine meisje de rollen om door een zetel mee te slepen tot de achterwand van het podium. Zo kan ze, met een bestudeerde onverschilligheid, de man in de gaten houden. En net als bij Balthus zit hier onder de oppervlakte een zekere broeierigheid.
Tussen dit begin en einde verschijnen Joanna O'Keefe en De Mey. Op muziek van Scarlatti ontspint zich een spel van verleiden en afstoten tussen de man en de vrouwen/meisjes. De Mey bewaart duidelijk afstand tegenover de man en is erg moederlijk tegenover het jonge meisje. Op die manier ontstaat een zekere suspense -- je vermoedt dat er iets aan de hand is tussen deze vier -- die niet opgelost wordt en geen verklaring krijgt. Zo vindt deze voorstelling aansluiting bij de sfeer van Balthus' schilderijen. Maar dat ligt net iets teveel voor de hand om echt te overtuigen.
Pierre Droulers doet in Les beaux jours iets totaal anders. Uit de schilderijen van Balthus distilleerde hij een reeks poses, stijve handgebaren, verwrongen gestes en merkwaardige lighoudingen. Samen met Tijen Lawton, die hier solo en zonder muziek de choreografie uitvoert, zocht hij vervolgens naar manieren om deze verschillende poses met elkaar te verbinden door beweging.
Ondanks de uiterste spaarzaamheid aan theatrale middelen ontstond hieruit een merkwaardig gebeuren. Het lijkt wel alsof je als kijker door een eenrichtingsspiegel zit te kijken naar een jonge vrouw die voor zichzelf houdingen en bewegingen aan het uitproberen is. Ze is er zich schijnbaar absoluut niet van bewust dat ze bespied wordt in haar vreemde gebaren.
Die onderhuidse spanning en de doodse stilte die heerst, maken van deze miniatuurvoorstelling van zowat een kwartier een merkwaardig theatermoment. Droulers benadert het werk van Balthus door deze voyeuristische constellatie in zekere zin veel dichter dan De Mey. Bovendien is het pure choreografische onderzoek naar de verbinding van ongelijksoortige en onnatuurlijke bewegingen interessanter dan wat De Mey doet.