Antwerpen -- El trilogy zal wellicht niet als de grootste choreografie van Trisha Brown herinnerd worden. Maar dit werk, gemaakt in samenwerking met jazzcomponist Dave Douglas, bevat zoveel onversneden dans- en musiceerplezier, dat die wel moet afstralen op de kijker.
Het eerste deel, Five part weather invention, werd verleden jaar al opgevoerd in Antwerpen. In mijn herinnering was het veel langer dan de twintig minuten die het stuk werkelijk duurt.
Dat is niet toevallig. In dit stuk wisselen de choreografische ideeën elkaar heel snel af. Het is net zo grillig als Douglas' muziek, met zijn vele verschuivingen van timbre en ritme. Bij het repetitieproces was er bovendien nog veel meer materiaal blijven liggen. Zo ontstond bij choreograaf en muzikant het idee om samen een tweede en derde deel, onderbroken door twee interludia, te maken.
Zo te zien hebben beiden zich reusachtig geamuseerd bij dit werk. Het tweede deel, Rapture to Leon James bijvoorbeeld, is een steekspel tussen de complexe ritmische structuur van Douglas en de potpourri van dansfragmenten die Brown verzonnen heeft.
De dansers staan er voor een keer niet in trui en lange broek. De mannen hebben nette pakjes aangemeten gekregen, de vrouwen strakke rokken. Dat roept onwillekeurig al de sfeer van een salon op. De dans, hoe ingewikkeld ook, draagt ook steeds aanzetten tot bekende salondansen in zich.
Wat blijkt: Leon James was een beroemd danser van het Savoy-hotel in Harlem in de jaren '20 en '30. Maar dat thema is niet veel meer dan een aanzet om een vermakelijke mozaïek van duetten en groepsbewegingen in elkaar te zetten.
Het derde deel, Groove and countermove, doet dan weer letterlijk wat de titel belooft. De aanzet van de choreografie illustreert haast nadrukkelijk de "groove" van de muziek: twee vrouwen maken ze in een perfect unisono met hun soepele passen aanschouwelijk.
De dans begint ook als een schaduwspel voor het helverlichte achterdoek vol kleine pentekeningen van Terry Winters. Maar dan haalt de verlichting van Jennifer Tipton het, en zie je de felle kleuren van de kostuums. Terwijl in de muziek solistische interventies zich enten op de muziek, komen andere dansers de scène op. Hoe verder de muzikale soli zich verwijderen van de basismelodie van de muziek, hoe schichtiger af en toe ook een danser uit de band springt als alle andere een klare figuur neerzetten.
Het is een prettig kijkspel dat de muziek als het ware met felle kleuren aanschouwelijk maakt. Je ziet nog nauwelijks hoe complex en uitgepuurd de compositie van zowel de totaalfiguur als de individuele bewegingen soms is.
Je kijkt bijna over Browns kleine citaten uit haar eigen werk heen. Uit M.O. herken je bijvoorbeeld maar net het grappige heen en weer stappen van dansers uit een lange lijn, omdat het zo vanzelfsprekend spoort met de ontwikkeling van de muziek.
Dat Brown zo gemakkelijk van register wisselt, hoeft ook niet te verwonderen: ook Douglas lijkt op sommige momenten drie of meer componisten in een persoon te verenigen. In die zin is hij wellicht de ideale partner voor het onderzoek dat Brown nu al jaren voert naar de verhouding dans en muziek. El trilogy lijkt daarin geen kristallisatiepunt, maar eerder een blik voor de nieuwsgierige kijker in de keuken van de choreografe. En daar hangt een heerlijk geurtje.
Nog vanavond in deSingel in Antwerpen, 03-248.28.28.