Dansers op de stoel van de choreograaf
Het grote verschil tussen podiumkunsten en alle andere kunstvormen is dat podiumkunsten haast automatisch groepswerk impliceren. Historisch gesproken deed de regisseur, choreograaf of dirigent in dit groepswerk relatief laat zijn intrede, maar hij/zij is sindsdien wel niet meer uit het centrum van de belangstelling weg te branden. Over een voorstelling spreken, betekent als vanzelf over het werk of de figuur van de aanvoerder der troepen spreken, zelfs al excelleren de uitvoerders, en zijn zij een enkele keer ook wel degenen die met de eer gaan lopen (denk maar aan prima ballerinas als Pavlova of Nurejev). Een beetje ambitieuze uitvoerder zal dan ook op een dag de onweerstaanbare kriebel voelen om zelf werk te creëren. In de voorbije weken kon je zo gaan kijken naar eigen creaties van vroegere dansers van Rosas en Needcompany. Blijkt dat choreograferen toch echt een andere stiel is dan dansen. Toch kan de onbeholpenheid van een danser die zich aan een choreografie waagt ook een onverwachte charme hebben.
Dat is zeker het geval voor What do you want?, de eerste voorstelling van Amgod. Amgod, dat zijn Kosi Hidama, Misha Downey (beiden ook bij Needcompany), Nordine Benchorf (ex-Rosas en Needcompany) en Bruce Campbell (ex-Rosas). Hun groepsnaam is een programma op zich: het is een anagram van Dogma. Dat zal je ook geweten hebben. Aan de voorstelling gaat geen enkel programma vooraf, en na afloop er is ook geen diepere of hogere bedoeling te bespeuren. De voorstelling heeft zelfs geen uitgekiende structuur. Maar precies dat is de troef van deze voorstelling. Als je de vier dansers ziet samentroepen aan een tafeltje achteraan op het podium, pintje en sigaretje bij de hand, dan is het beeld van een willekeurig groepje nozems op een straathoek immers niet ver af. Het gevoel niets om handen te hebben en nog veel minder in de pap te brokkelen te hebben, en dan maar het teveel aan energie en misschien ook de frustratie afreageren met hanig en uitdagend gedrag. Vertaald naar de danswereld: wij willen op een blauwe maandag ook wel eens tonen wat we kunnen. Maar hoe we dat moeten aanpakken, weten we niet zo best. In elk geval is te veel theoretische ongein aan ons niet besteed. De hel ingekleurde zin What do you want die zonder ophouden op een videomonitor voorbijflitst, vat de situatie goed samen: ze is zowel een moedwillige uitdaging van de kijker, als een uitdrukking van hun eigen onzekerheid.
Het resultaat is zonder meer fantastisch, want de psychologische finesse waarmee deze in se triviale en overbekende situatie uitgewerkt wordt, is buitengewoon. Af en toe word je bovendien getrakteerd op een op zich al prachtig dansfragmentje. Een paar voorbeelden. Bij de aanvang laat elkeen zich als danser even van zijn beste kant zien. Daarbij wordt met een lichte ironie geciteerd uit het oeuvre van vroegere werkgevers. Maar dan volgt het stoerdere werk: Hidama ploft met volle geweld op zijn armen neer op de scène. Het grappige is dat hij dadelijk beteuterd rechtkrabbelt om zijn wonden te likken: zo stoer zijn deze kerels ook weer niet. Dat blijkt telkens weer. De luchtgitaarsolo van Bruce Campbell ergens halverwege de voorstelling is zonder meer aandoenlijk. Je ziet moeiteloos de kloof tussen de heldhaftige taferelen in s mans hoofd en het enigszins lachwekkende resultaat op de scène. Nog sterker is een scène met Hidama en Downey. Hidama zet met gepast tremolo in de stem een verhaal aan over een jeugdtrauma. Maar hij kan nog geen halve zin afmaken, want telkens weer valt Downey hem in de rede met niets ter zake doende opmerkingen: Ja, ik weet waar je het over hebt, want ik heb ook en dan volgt steevast een onbetekenend, zelfs ontoepasselijk fait divers. Het kan wel heel moeilijk zijn om als jongens onder elkaar over echte dingen te spreken.
En dan is er nog Benchorf: hij houdt zich in het gekrakeel veeleer afzijdig, en wil ook niet zo nodig het haantje-de-voorste spelen. Maar af en toe zet hij, op een haast achteloze en afwezige manier, als in dromerijen verzonken, een prachtige sensuele dans neer. Die momenten vormen in zekere zin het cement van de voorstelling: ze tonen op louter dansante manier die heel eigenaardige mix van kwetsbaarheid, eenzaamheid, stoerheid en tederheid die heel deze voorstelling doortrekt. What do you want? is zo een zeldzaam voorbeeld van de mogelijkheden die ontstaan door niet te choreograferen, maar enkel op een authentieke manier aanwezig te zijn op de scène.
Bij Thomas Hauert en Roberto Olivan, allebei ooit lid van Rosas, liggen de kaarten helemaal anders. Beiden voelden in hun recente voorstelling klaarblijkelijk de behoefte om hun inzichten op een rijtje te zetten en er een choreografische vorm aan te geven. Olivan neemt daarbij heel wat meer hooi op zijn vork dan Hauert. Beperkt die zich tot een solo, Olivan gaat voor zijn eerste voorstelling Natural Strange Days dadelijk misschien wel geïnspireerd door het complexe, multimediale karakter van recent werk van Rosas als In Real Time - over tot een choreografie voor vier dansers en componist/muzikant Miquel Berniat, gelardeerd met tekst, een videobijdrage van Ramon Balagué en een complexe scenografie van Ruth Estevez. Het geheel wordt dan nog geschraagd door een loodzwaar theoretisch traktaat over de vluchtigheid van het laat-kapitalistische leven. Dat blijkt, voorlopig althans, net iets te hoog gegrepen. Je ziet wel veel aanzetten voor wat een boeiende voorstelling zou kunnen zijn. In de eerste helft van de voorstelling bijvoorbeeld vallen de dansers op haast dolzinnige manier achterover en vooruit, om telkens net op tijd opgevangen te worden door anderen. Dat fragment wordt op het einde van de voorstelling op een ingetogen, hoogst geconcentreerde manier overgedaan. Die verdubbeling van dezelfde scène in een andere modus is een boeiend element. Maar de voorstelling is te weinig doorgecomponeerd, en te bezwaard door programmatische ballast om dat tot zijn recht te laten komen. De inbreng van de verschillende artiesten en de sterke présence van een danser als Martin Kilvady (ook al lid van Rosas) versterken elkaar daarom niet. Ze lopen elkaar zelfs bijna letterlijk voor de voeten: je voelt lijfelijk dat de ruimte van de Beursschouwburg te klein is voor wat Olivan voor ogen had. Zijn eigen energieke manier van dansen, die in waaghalzerij soms op het randje van breakdance balanceert, behoeft bijvoorbeeld gewoon meer plaats. Je ziet ook hoe een danseres als Kasia Chmielewska de dans nog niet ten volle geïntegreerd heeft. Blijkt andermaal dat Olivan, net als Kilvady, een zeer getalenteerde danser is, als conceptenbouwer en/of choreograaf heeft hij nog een lange weg te bewandelen voor deze voorstelling tot rijpheid kan komen. Al lukt dat wellicht lukken.
Overdaad is zeker niet het probleem van Thomas Hauerts Do you believe in gravity? Do you trust the pilot?. Zowel in zijn groepschoreografieën voor zijn gezelschap ZOO als in zijn solowerk vindt hij steeds een mooie balans tussen improvisatie en structuur. Maar ook bij ZOO merk je dat hij meer een danser dan een choreograaf is, meer iemand die geniet van het dansen en bewegen zelf dan op het zich toeleggen op complexe figuren en groepsbewegingen. Bij Hauert tref je al wel eens een duet aan, maar het is toch steeds de individuele danser die op de voorgrond komt te staan. Hauerts krachtige, zelfs wilde, in alle richtingen uitwaaierende manier van dansen is trouwens steeds een belevenis. In de laatste solo combineert hij dit dansplezier echter met liederen waarvoor hij de tekst schreef en Bart Aga de muziek. Daarin geeft hij enkele bespiegelingen ten beste over de ondoorgrondelijkheid van de menselijke geest en het vertrouwen dat daarom nodig is om te kunnen en willen communiceren, of het nu met dans of met het woord is. Het gevoel dat je daaraan overhoudt is wat dubbel. Hauert is geen geschoolde filosoof of begenadigd literator en al evenmin een natuurtalent als componist en zanger. Als je zijn liederen objectief beoordeelt, is deze voorstelling niet zo bijzonder. Maar net omdat hij zingt, krijgen zijn woorden een emotionele openheid en kwetsbaarheid die iets haast vertederends heeft. Hauert speelt geen blufpoker zoals Amgod, en heeft wellicht minder hoge ambities dan Roberto Olivan, maar hij toont iets wat we allen wel weten maar zelden durven toegeven: in zaken waar het er echt toe doet, zijn we allen maar stamelaars. PTJ