P.A.RT.S. in de buurt van Bauhaus
Als het regent in Brussel, druppelt het in Parijs - toch wat dans betreft. P.A.R.T.S., de dansschool die Anne-Teresa de Keersmaeker oprichtte, maakte zopas zijn opwachting in de Franse hoofdstad. En liet er een sterke indruk na. Maar wat is P.A.R.T.S.? Een gesprek met de betrokkenen.
Pieter TJonck
Door het tumult rond het twintigjarige bestaan van Rosas zou je bijna vergeten dat P.A.R.T.S. verleden maand een grote eer te beurt viel. Bij de oprichting in 1995 blokletterde Jean-Marc Adolphe, een invloedrijke Franse criticus, dat het idee voor de school niet deugde, zelfs dat het niet meer dan een kweekvijvertje voor Rosas was. Zes jaar later komt hij, op wel heel spectaculaire wijze, op zijn uitspraken terug. Samen met Alain Crombecque, directeur van het Festival dAutomne, nodigde hij de school uit voor een verblijf van een maand in Théâtre de la Bastille en Théâtre du Rond-Point in Parijs. P.A.R.T.S.@PARIS was een feit. In de woorden van Crombecque: Nous estimons exemplaire lactivité menée depuis 1995 par P.A.R.T.S. à Bruxelles et nous pensons quil est de première importance den témoigner en France.
Dan vraag je je natuurlijk af: wat maakt deze school zo bijzonder? Dat de output van sterke choreografen uitzonderlijk groot is, lijdt geen twijfel. Choreografen als pakweg Tom Plischke, Arco Renz, Riina Saastamoinen, afgestudeerden van de eerste lichting vier jaar geleden, maakten Europees een snelle opgang met opmerkelijk werk. Dat is des te merkwaardiger omdat het kunstonderwijs in Vlaanderen meestal niet bepaald uitblinkt door zijn output. Maar het bleef niet bij die eerste lichting. Was de school aanvankelijk een privé-initiatief van Rosas en de Munt, al snel werd de school door de Vlaamse Overheid erkend als onderwijsproject, en ten slotte als instituut. Epitheta die dadelijk een beeld van verstarring en verlies van dynamiek oproepen. Maar niets blijkt minder waar: ook na zes jaar is de school springlevend, en is ze - zoals blijkt uit de Parijse uitnodiging - een lichtend voorbeeld in Europa. Over het geheim van de school een gesprek met ex-studenten, studenten en lesgevers.
Aan tafel wordt de schoolleiding vertegenwoordigd door directeur Theo van Rompay en programma-coördinator Lieve Demin. Jan Ritsema, die een theaterworkshop geeft en Elizabeth Corbett, ooit sterdanseres bij Ballett Frankfurt en nu docente klassieke dans, vertegenwoordigen het lerarenkorps. Riina Saastamoinen en Salva Sanchis vertegenwoordigen de eerste lichting afgestudeerden. Ula Sickle en Shani Granot zijn studenten van het tweede en derde jaar van de opleiding. We steken van wal met de vraag of de doelstellingen van de opleiding veranderden in de loop van haar bestaan.
Drukkookpan
Theo van Rompay: We zijn steeds heel dicht bij de oorspronkelijke uitgangspunten gebleven. We zijn niet geïnteresseerd in uitvoerders die niet nadenken. Maar creativiteit stimuleren, zonder de middelen te geven om daar vorm aan te geven, willen we ook niet. De meest in het oog springende wijziging is dat we het programma uitbreidden van drie naar vier jaar. Dat heeft vooral praktische redenen. Wat we de studenten willen meegeven, blijkt moeilijk in drie jaar te proppen: de studenten van het allereerste jaar zaten hier van 9 uur s morgens tot 7 uur s avonds. Door de spreiding over vier jaar is de belasting minder zwaar en ontstaat er iets meer ruimte voor persoonlijk werk. In dit curriculum maken we ook een scherper onderscheid tussen de eerste twee en de laatste twee jaren. In de eerste cyclus ligt de klemtoon op de vaardigheden die de studenten als danser moeten verwerven. In de tweede creëren we een klimaat waarin de studenten hun eigen doelstellingen moeten bepalen. Wij zijn er dan om dat eigen project te begeleiden en te evalueren.
In tegenstelling tot het gros van de kunsthogescholen slagen jullie er con brio in kunstenaars af te leveren. Waar ligt het verschil?
Jan Ritsema: Ik hou er nogal van dat wij het nooit hebben over kunstenaars maken. Wel bijzonder is dat wij onze studenten op een heel collegiale manier behandelen. Toen ik begon, hoopte ik stilletjes in de buurt te komen van het Bauhaus-model, waar studenten en docenten samen werkten aan een project. En hoewel ik niet dacht dat zoiets echt kon lukken, zijn mijn stoutste verwachtingen uitgekomen.
Salva Sanchis: Je denkt inderdaad niet aan het programma in termen van vakinhouden, maar in termen van leraars. De relatie docent-student staat centraal.
Elizabeth Corbett: Het bijzondere hier is dat iedereen heel sterk betrokken is op zijn werk. Dat geeft een bijzonder, stimulerend klimaat.
Van Rompay: Toen Lynda Gaudreau hier les gaf, merkte ze op dat ze nooit de indruk had in een school te zitten. Ze ontmoette dezelfde no-nonsensehouding tegenover het werk die je in een gewone omgeving aantreft. Dat heeft volgens mij ook veel te maken met de aanwezigheid van Rosas als gezelschap in hetzelfde gebouw. Een schoolse attitude heeft daardoor minder kans.
Ritsema: Anne-Teresas invloed op dat punt is heel groot. Niet omdat ze zich bemoeit, maar door haar houding. Zij is een werker. Ze heeft een heel nuchtere kijk op dingen: als iets niet werkt, dan stop je ermee. En ze is bereid haar kennis en inzichten met anderen te delen. Het is altijd goed haar mening te horen als ze in de buurt is. Haar artistieke ervaring sijpelt zo binnen in het dagelijkse werk. Dat wordt weerspiegeld in de aanpak van deze school. We hebben niet veel strikte principes, we bouwen niet aan een imago. Hier wordt gewoon gewerkt. Veel gewerkt. Studenten doorlopen een zwaar en gedifferentieerd programma, met veel danstechniek, veel theoretische vakken, een theaterworkshop enzovoort. Zo ontstaat een drukkookpan. De student maakt daar het beste van. Als daar kunstenaars uitkomen, dan gebeurt dat omdat de druk en de differentiatie van het aanbod een vonk doen overslaan, niet omdat wij daar op een of andere manier op aansturen.
Selectie
Het onderwerp verschuift naar het verschil tussen P.A.R.T.S. en andere gereputeerde Europese scholen.
Riina Saastamoinen: Ik zat op de Rotterdamse Dansacademie voor ik hier kwam. Je wordt er vooral technisch getraind. De waarom-vraag komt er veel minder aan bod. Hier word je gedwongen na te denken over de inzet van je werk.
Van Rompay: Wij zijn ook veel meer internationaal georiënteerd dan de anderen. We houden audities voor studenten over de hele wereld.
Ritsema: Dat heeft twee grote voordelen. We hebben de luxe enkel studenten te kunnen rekruteren met een sterk karakter en een grote podiumpersoonlijkheid. Ten tweede zijn studenten hier niet thuis. Daarom willen ze hier werken, en bevinden ze zich ook voortdurend onder collegas, gelijkgestemden. Dat verhoogt de concentratie. Deze school werkt dus niet alleen door het curriculum of de leraars, maar ook door de selectie. Je krijgt hier niet alleen goede studenten omdat er goede leraars zijn, de leraars worden ook opgejut om het beste van zichzelf te geven, omdat de studenten zo goed zijn.
Je krijgt wel de indruk dat studenten nu jonger zijn dan de eerste generatie afgestudeerden. Duidt dat toch niet op een meer schoolse aanpak? Hoe vermijden jullie dat er sleet op de oorspronkelijke dynamiek komt?
Van Rompay: De eerste generatie was inderdaad anders dan alle volgende. Maar dat kan ook moeilijk anders. Ex-lesgever Dirk Lauwaert zei mij toen al dat we nooit meer de levendigheid zouden bereiken die er dat jaar hing. Dat heeft te maken met de pioniersgeest, het avontuurlijke van zon experiment. De ruimtes waren nog niet af, er moest nog gesleuteld worden aan het programma, en je trekt ook een bijzonder soort mensen aan met een nieuwe opleiding. Vanaf het tweede jaar zag je dat al veranderen. Nieuwe studenten gingen zich bijvoorbeeld gedragen naar het voorbeeld van die eerste groep. Zon gedragspatroon installeert zich onvermijdelijk. Institutionalisering is in die zin een sociologisch gegeven, het ontsnapt aan onze greep. We zoeken echter middelen om dat tegen te gaan, bijvoorbeeld door studenten slechts om de twee jaar binnen te halen, zodat nieuwe studenten zich niet kunnen modelleren naar hun directe voorgangers. Het klopt ook dat de studenten nu gemiddeld jonger zijn dan voorheen. Maar dat is alweer gegroeid uit de ervaring. Het is voor oudere mensen heel moeilijk dag in dag uit met 17-, 18-jarigen samen te leven. Bovendien kiest Anne-Teresa, met de ervaring die we nu hebben, er eerder voor in de basis te investeren. Vooral de eerste cyclus van P.A.R.T.S. is geen school waar je je, na een opleiding elders, kunt komen vervolmaken. Voor de tweede cyclus ligt dat wat anders: daar kunnen oudere studenten eventueel direct instappen.
Sanchis: Toen ik hier aankwam, had ik nochtans de indruk dat dit een post-graduaatopleiding was.
Lieve Demin: Toen we startten, hadden we al geëxperimenteerd met workshopformules. Daardoor trokken we aanvankelijk inderdaad oudere studenten met een vooropleiding aan. Vanuit de ervaring zagen we dat het beter was het anders aan te pakken. Alles verloopt hier heel organisch en vanuit de praktijk. Het programma wordt bijvoorbeeld niet vooraf theoretisch bedacht. Bij het opstellen zijn we gewoon gaan praten met mensen die we kenden en waardeerden. Zo vonden we als vanzelf de docenten. Het enige uitgangspunt was dat we een school willen waar dans beschouwd wordt als een onderdeel van de podiumkunsten.
Hoe evalueren jullie studenten, zeker in de tweede cyclus, als ze zelf hun doelstellingen bepalen?
Ritsema: Vooreerst: het is geen pedagogische truc van ons om studenten zelf hun doelstellingen te laten bepalen. Na enkele jaren merk je echter dat dat zin heeft, omdat er grote verschillen zijn tussen de studenten, en dat de groepsdynamiek ook heel anders kan uitpakken. Als school kun je daar niet onbeperkt op inspelen. Je kunt echter wel middelen zoeken om er zo soepel mogelijk mee om te gaan. En evaluaties? Daar komen weinig grote principes aan te pas. We gaan gewoon aan tafel zitten met alle docenten, en we praten tot we eruit zijn.
Demin: We willen onszelf vooral niet overschatten. De school is maar de school. Studenten evolueren soms verbazend snel na hun schooltijd, alsof ze dan pas realiseren wat ze in de voorgaande jaren opgeslorpt hebben.