Date 2002-05-04

Publication De Tijd

Performance(s) TerminalIn a white roomChapitre 9

Artist(s) Avdal, Heinede Boek, ChristophLawrence, MiaDucourt, Jean-LucCharron, CédricChambon, Annabelle

Company / Organization Le label Cedana

Keywords avdalsnapshotslichaamchambonstokoudlawrencesconcretevoorbouwgewriemelaanwezigheden

Techno-environments

Techno-environments

We staan er nog nauwelijks bij stil dat de alomtegenwoordigheid van techniek stilaan ook onze ervaring van de wereld en zelfs van ons eigen lichaam verandert. Een karikaturaal voorbeeld daarvan is dat iemand zo kan opgaan in elektronische games dat hij voor de duur van het spel als het ware met de machine versmelt. In populaire sci-fi is die ervaring geradicaliseerd in het beeld van de cyborg, de totale wederzijdse doordringing van mens en machine. Het is daarom niet verwonderlijk dat in de dans als lichaamskunst technologische middelen een prominente rol gaan spelen. Pieter TJonck

Soms worden die middelen rechtstreeks gethematiseerd, soms worden ze enkel ingezet om net de singulariteit van het lichaam met nieuwe middelen te verbeelden. Beide mogelijkheden werden in enkele recente voorstellingen uitgeprobeerd, met wisselend succes.

Het genre vertoont immers de nodige valstrikken. Met afgrijzen denk je dan terug aan de potsierlijke techno-barok van Fréderic Flamands ensemble Charleroi-Danses. Heine Avdal en Christoph de Boek vermijden in Terminal, dat zij presenteerden in de dansstudio van t Stuk in Leuven, alvast Flamands gratuite goochelen met beelden. Uitgangspunt van deze voorstelling is de idee dat je het lichaam als een container kan bekijken waar signalen of aanwezigheden kunnen doorreizen. Die aanwezigheden worden in de voorstelling verbeeld door een klanktapijt van vaak schrille en scherpe tonen die Christoph de Boek elektronisch opwekt. De voorstelling opent verrassend. Terwijl het publiek in de zaal op een tribune wacht op de aanvang van de voorstelling zwelt de elektronische muziek haast onmerkbaar aan. Tegen de achterwand van het speelvlak licht een scherm op. Uit de wazige vlekken op het scherm doemt geleidelijk een beeld op dat een liveopname blijkt te zijn van het publiek zelf. Avdal zit mee tussen het publiek op de eerste rij. Lange tijd moet je het daarmee doen. Zo ga je letten op de kleine, onwillekeurige bewegingen, het gewriemel en het ongemak van de toeschouwers die geconfronteerd worden met hun eigen beeld. Haast onmerkbaar neemt dat gewriemel bij Avdal ongewone proporties aan en besef je dat de actie al begonnen is.

Dubbele blik

Met dit uitgangsbeeld waren boeiende dingen mogelijk geweest, maar Avdal laat deze concrete, bevreemdende situatie voor wat ze is, om een fictie op te voeren. De fictie dat er zich iets van zijn lichaam of bewustzijn meester maakt waardoor hij schokkend en trillend, in ongewone houdingen, op het speelvlak terecht komt. Dat is een letterlijke, en al vaker vertoonde, verbeelding van het uitgangsidee. Daarnaast ontwikkelt Avdal echter een tweede reeks beelden die een groter potentieel hebben. Tegen de achterwand van de zaal hangen een reeks snapshots, onder andere van het Leuvense STUK-gebouw, die hij van dichtbij gaat monsteren. Als toeschouwer volg je van nabij mee wat hij ziet omdat een camera zijn blik verdubbelt en het waargenomene op het grote scherm projecteert. Dan gebeurt iets onverwachts: de weergave van het blikveld van Avdal wordt plots verruild voor video-beelden van de glazen voorbouw van kunstencentrum Toren Tack in Kortrijk. Die videobeelden, gemonteerd in een loop, tonen een opwaartse camerabeweging langs de verschillende vloeren van deze voorbouw. Stukken van het lichaam van Avdal, zoals een voet, verschijnen hier als terloops, in hoeken van het beeld. Na een schier eindeloze herhaling van deze sequens ontstaan er variaties, waarin de camera hoger doorschiet, en Avdals lichaam in andere posities, bijvoorbeeld liggend, verschijnt. De hele enscenering wekt zo de schijn dat er bij de danser een associatie ontstaan is tussen de snapshots die hij eerst zag en de herinnering aan de Toren Tack. Het is alsof we onder zijn schedel meekijken naar de inwerking van die snapshots op zijn denken en handelen. Maar ook hier raakt de voorstelling uiteindelijk niet verder dan een geslaagde verbeelding van een idee, die echter theatraal weinig betekenis krijgt. Terminal lijkt zo vooral een voorstudie te zijn voor een meer uitgewerkte voorstelling.

Stokoud Sneeuwwitje

Mia Lawrences In a white room, gemaakt in samenwerking met Jean-Luc Ducourt, is van een heel ander kaliber. Ze presenteerde het voor het eerst in een oud fabriekspand in Kortrijk tijdens Dans@Tack. Om te beginnen is het uitgangspunt hier niet, zoals bij Avdal, een relatief abstract en theoretisch concept, maar een concrete situatie, een installatie zo je wil. De titel van het werk verwijst inderdaad rechtstreeks naar de ruimte waarin de dans zich afspeelt, een kale witte kubusvormige ruimte met een witte stoel. Uit de wanden zijn stukken weggesneden. Zo kan je volgen wat zich in de ruimte afspeelt. Die openingen hebben echter nog een ander belang. Lawrences handelingen worden immers zowat de hele duur van de voorstelling lang door video-cameras geregistreerd en als een caleidoscopisch verveelvoudigd beeld teruggestuurd naar de muren van de zaal waarin de kubus staat. Enkel bij het begin van de voorstelling is de ruimte nog maagdelijk wit. Lawrence opent het stuk door een apocriefe versie van het sprookje van Doornroosje te vertellen. In haar verhaal wordt de prinses niet, onaangeroerd door het verloop van de tijd, wakker gekust door een bevallige prins, maar ontwaakt zij stokoud en verschrompeld. Hierna doet Lawrence er voor lange tijd het zwijgen toe. Gezeten op de stoel mimeert ze de stramheid en behoedzaamheid van een oud lichaam. Op een klankband weerklinkt haar stem eerst een, dan twee en tenslotte oneindig veel keren. Van een klacht over de verandering van haar lichaam verschuiven de gedachten die deze stemmen ons overbrengen in alle mogelijke richtingen, om te eindigen als een gordiaans kluwen van halve en hele zinnen. Zo lijkt het ook hier alsof de kijker direct inplugt op haar tumultueuze gedachten. Die verwijderen zich vaak ver van haar bewegingen, ook al heb je voortdurend het gevoel dat ze met haar bewegingen iets wil uitdrukken en tonen. Die bewegingen zijn ook heel ongelijksoortig: vooreerst stokken ze in haast totale stilstand, later ontwikkelen ze zich over de hele ruimte en ontploffen ze zelfs even in hevige uithalen. Voortdurend blijft er echter een ongemakkelijke incongruentie tussen de rondtollende videobeelden van haar lichaam en de elkaar overlappende stemmen en het concrete, kwetsbare lichaam van de vrouw zelf. Dat is een pakkende, fascinerende ervaring. Technologie wordt hiertoe op een adequate en zinvolle manier ingezet. Dit werk leunt niet op rigide concepten, en nog minder op goedkope ritualisering of theatralisering van het lichaam. Wat je krijgt is een haast haarscherp beeld van het complexe grensgebied tussen een lichaam en zowel zijn verbeeldingen in video of klankband als de concrete ruimte waarin het zich bevindt. Na eindeloze omzwervingen eindigt die met de in zijn simpelheid onthutsende vraag Where does our imagination come from? Dit beeld is haast haarscherp: bij de première werd duidelijk dat dit complexe experiment met klank, beeld, ruimte en beweging nog niet volledig op punt staat. De intrinsieke kwaliteiten ervan zijn echter zonneklaar.

Dat het niet zo simpel is om lichamelijke ervaringen te verbeelden bleek uit Chapitre 9 van Le label Cedana, ook te zien op Dans@Tack. Le label is de naam van het duo Cédric Charron en Annabelle Chambon, voor deze voorstelling bijgestaan door componist Filip Sangdor. Als Chambon bij het begin van de voorstelling poedelnaakt met een microfoon haar lichaam aftast, verandert de klank als ze haar lichaamsopeningen aanraakt. Die nogal voor de hand liggende manier om het concrete van het lichaam te benadrukken wordt in deze voorstelling door veel ingewikkeld gedoe met twee toiletten verder geëxpliciteerd, maar springt uiteindelijk niet veel verder dan de illustratie van een abstract idee. Toch was dit een leuke voorstelling, omdat Charron en Chambon rasdansers zijn, ongeacht hun nogal magere uitgangspunt. Een vondst was bovendien dat ze de dansvloer met een latexlaag ingestreken hadden, die door hun heftige acties steeds verder verweerde, als een huid ie door het leven zelf beschadigd raakt. Een eenvoudig, maar mooi beeld.

Deze voorstellingen worden begin volgend seizoen op verschillende plaatsen hernomen.