Date 2002-11-06

Publication De Tijd

Performance(s) Blowing up

Artist(s) Croizé, Claire

Company / Organization

Keywords jungezwaarteblowinghundecroizéoverjassenmijnhundefestivalcaterinamonty

Ernstig, maar niet serieus

Helemaal onbekend is de Franse choreografe Claire Croizé niet: haar afstudeerproject met vijf dansers bij PARTS was op vele plaatsen te zien, ze danste mee in 9 floorscenes van Andy Deneys, en onlangs stond ze ook in Relazione Pubblica van Caterina Sagna. Toch verrast haar eerste eigen solovoorstelling Blowing up door haar maturiteit. Ze is te zien op het Junge Hundefestival in Antwerpen.

Blowing up gebruikt op een vanzelfsprekende manier de vormelijke middelen van de postmoderne dans. De voorstelling bestaat in wezen uit slechts twee reeksen telkens herhaalde bewegingen, nadrukkelijk door pauzes gescheiden. In de eerste beweging tolt de danseres steeds sneller rond tot ze uit haar evenwicht raakt en wankelend tot stilstand komt. De tweede beweging rijgt complexe gebaren van lijf en leden aaneen, alsof er iets verbeeld moet worden. Toch is niet duidelijk waar die bewegings-zin voor staat. Telkens trekt Croizé over haar jurk enkele zware overjassen aan. Dat versterkt het idee dat ze een enigszins bizar personage wil belichamen, maar tegelijk benadrukt het ook de inspanning die de handeling zelf vergt. Die inspanning blijkt ook uit de duizeling en hijgende stilstand op het slot van de rondtollende beweging.Het belang van de voorstelling ligt niet zozeer in deze twee bewegingen op zich, die in het postmoderne idioom haast klassiek te noemen zijn, maar in de manier waarop ze gemoduleerd en gestructureerd worden. Het publiek zit op een ondiepe en brede tribune voor een immens diep, meestal egaal en hel verlicht speelvlak. Croizé komt, beweging per beweging, vanuit de achtergrond dichter naar dat publiek toe. De laatste keer dat ze de dans met de overjassen uitvoert, kan je er niet meer omheen: met haar blik fixeert ze keer op keer nadrukkelijk het publiek nadat ze haar ene lange bewegingszin heeft uitgevoerd. Het is door zijn paradoxale structuur een ontroerend beeld. Ze ziet er met haar drie jassen niet uit, en het bewegen gaat haar door die jassen op de duur ook niet zo makkelijk meer af, maar dat maakt haar doordringende, open en vragende blik des te treffender. Had ze gesproken, je zou als kijker misschien nog geloven dat je iets begrijpt van wat ze wil vertellen. Omdat het hier alleen om bewegingen gaat, besef je echter scherp hoe illusoir het is te geloven dat we ooit precies zullen achterhalen wat ze ons wil vertellen. Net daarom verwerft het concrete lichaam op het podium zon grote betekenende kracht. Hoe onzinnig de tekens ook mogen zijn die het uitstuurt, de loutere aanwezigheid garandeert een zin achter de onzin.

Lof genoeg

Blowing up is geen toevalstreffer, blijkt uit een gesprek achteraf. Bij haast elke vraag werpt Croizé wel eens een blik in een schriftje vol aantekeningen. Haar antwoorden, hoe tastend soms ook geformuleerd, zijn dan ook pertinent. De wordingsgeschiedenis van het stuk is een verhaal op zich. De choreografe was er aanvankelijk helemaal niet op uit om na haar studies dadelijk aan een eigen oeuvre te beginnen. Uit haar studentenervaring als choreografe had ze immers begrepen dat ze nog niet in staat was haar ideeën duidelijk over te dragen, laat staan om leiding te geven aan vijf individuen. Daarom wou ze eerst het metier leren door als danser voor andere choreografen te werken. Bij de ene auditie na de andere ving ze echter bot: lof genoeg, maar op het laatste moment was het steeds weer neen. Tot ze bij Caterina Sagna meedanste in haar nieuwe voorstelling Relazione Pubblica.

Blijkbaar heb ik de onverbeterlijke neiging om een voorstelling zelf te choreograferen in plaats van ze te dansen. Ik bleef Caterina met vragen bestoken, wat de verhouding niet altijd makkelijk maakte. Op de duur begreep ik dat je als danser in een compagnie niets leert over de job van choreograaf, wel over die van uitvoerder. Je wordt als danser niet ingehuurd om het werk zelf ter discussie te stellen, maar om je ermee te vereenzelvigen. Als danser moet je jezelf realiseren in de uitwerking van iets wat van buitenaf komt. Ik vrees dat ik daarom bij elke auditie in de laatste ronde geweigerd werd: men voelde wellicht aan dat dat mij niet gegeven is. Ik leerde op harde wijze dat je de job van choreograaf niet kan leren door andermans methodes te kopiëren. Iedereen moet zijn eigen weg zoeken.Een solo maken leek mij het beste vertrekpunt. Ik weet hoe moeilijk het is om met een groep te werken, en ik heb geen zin in compromissen. Dan liever op eigen houtje tot wasdom komen. Het is zowat alsof je je aan je eigen haren uit het moeras trekt: zo werken is heel tijdrovend, omdat je steeds met een been binnen en een been buiten het werk moet staan. Maar ik voelde mij zo jong dat ik toch iemand in de buurt wilde om me zowel uit te dagen als gerust te stellen. Iemand die me kon helpen uitmaken of iets werkt of gebakken lucht is. Kortom: de leraar-choreograaf die ik nooit vond. Ik wilde Jan Ritsema, omdat we zo tegengesteld zijn. Hij gaat steeds lijnrecht naar de essentie, ik heb de neiging me te verliezen in grote verhalen. Dat is misschien ook wel heel Frans? Werken in PARTS betekende voor mij van nul af aan herbeginnen: al mijn denkbeelden over theater moest ik van de grond af herzien. Met Blowing up was het net zo. Ik wilde door het lelijke heen schoonheid tonen. Een beetje zoals in films van Ken Loach: het armelijke, rauwe milieu dat hij schildert, verbergt onveranderlijk een zekere morele, haast sacrale schoonheid. In dans vertaald: ik zocht een dans die het niet van virtuositeit moest hebben, maar vanuit zwakte en kwetsbaarheid tot iets sacraals zou komen. Maar dat waren voor Jan te veel dure woorden. Ik begreep zijn punt. Om uit de impasse te raken ging ik daarom improviseren. Uit de nauwkeurige observatie van videoregistraties leerde ik dat mijn manier van bewegen draait rond de zwaarte van het lichaam. Dat staat los van de belangstelling voor zwaartekracht als bewegingsprincipe bij choreografen als Trisha Brown of Steve Paxton. Intuïtief associeerde ik die zwaarte met een installatie van de kunstenaar Marc Boltanski. In Second Hand bedekte hij de vloer van verschillende publieke ruimtes met afgedragen kleren, zodat je verplicht werd eroverheen te lopen. Ook een passage uit Brief aan een jong dichter van Rainer Maria Rilke inspireerde mij: hij gebruikt het gewicht van het lichaam als een metafoor voor de zwaarte van het leven en de eenzaamheid van de kunstenaar. Voor hem moet een jonge kunstenaar zich zo diep mogelijk laten wegzakken in die metaforische zwaarte om te kunnen opstijgen. Je ziet de parallel met mijn situatie.

Paradoxen

Ik wilde een makkelijke dramatiek van eenzaamheid en zwaarte vermijden. Ik had twee elementen in handen: mijn zwaarte en de confrontatie met het publiek. De uitweg uit simplistische metaforen vond ik in een sterke structurering van de dans. Die brengt reflexiviteit binnen. Het idee van de overjassen maakte het mij dan mogelijk buiten mezelf te gaan staan, om als het ware iemand anders te worden. Ik speel dat ik mij tot iemand, tot het publiek, richt. Daarom kijk ik het ook telkens aan, nadat ik de zin uitgevoerd heb. Het is alsof ik met stijgende aandrang vraag: Heb je het begrepen? Heb je het begrepen? HEB JE HET BEGREPEN? Niet als een zielig vertoon, maar als middel om het publiek, niet de actie zelf, te dramatiseren. Het publiek diets maken dat het deelneemt, dat het met mij een ruimte deelt. De paradox is dat de abstractie van de bewegingen de zaak concreet houdt. Het gaat over de concrete situatie, daar en op die plek. Een tweede paradox: ik hoop dat het publiek begrijpt dat wat ik doe tegelijk hoogst serieus en helemaal niet serieus is, dat het gemeend is en tegelijk overwaait. Het is maar theater, maar het is theater.Er zitten meer van die paradoxen in de voorstelling. Als ik rondtol, verdwijnen mijn gezicht en lichaam in de werveling, alsof ik op het punt sta aan de zwaartekracht ontsnappen. Maar tegelijk maakt het de zwaarte, het tastbare van mijn lichaam zichtbaarder, en dat des te meer naarmate mijn gezicht verdwijnt. Er is niets gespeeld aan. In de hele voorstelling blijf ik zo dicht mogelijk bij de concrete fysieke gegevens van mijn lijf. Net dat opent de mentale horizon.

Blowing Upstaat op het Junge Hunde-festival in de Antwerpse Monty op 7 november om 20u30. Het Junge Hundefestival Junge Hunde is een regelmatig weerkerend minifestival in de Antwerpse Monty voor jonge, beloftevolle theaterkunstenaars van overal ter wereld. Het festival is een troetelkind van artistiek directeur Denis van Laeken. Monty opereert niet alleen: Junge Hunde is een samenwerkingsverband van kunstencentra uit Ljublijana, Parijs, Leeds, Kopenhagen, Meiningen, Barcelona, Bergen en Milaan. Elk van die steden presenteert om beurt een aflevering, met een steeds wisselende affiche. Het programma wordt samengesteld door curatoren in de verschillende steden. Zij vaardigen beginnende artiesten die zij belangwekkend vinden naar het festival af. Zo maken artiesten en publiek kennis met de wijze waarop in de verschillende windstreken met dezelfde vragen en thema's wordt omgegaan. Het belang van zo'n uitwisseling ligt erin dat de kansen voor jonge artiesten om in het buitenland op te treden en met lotgenoten in den vreemde in contact te komen schaars zijn, terwijl grote gezelschappen wel met gemak de halve wereldbol afreizen. Door de krachten te bundelen, en met een steuntje in de rug van de EU, kan dit netwerk die taak wel aan.

Junge Hunde biedt echter geen andere inhoudelijke of logistieke steun aan de kunstenaars dan de organisatie en financiering van de festivals. Dat heeft veel, zo niet alles, te maken met het feit dat het concept van een kunstencentrum waar jonge kunstenaars kansen krijgen in het buitenland nauwelijks bestaat.

Dat, stelt Van Laeken, is een fantastische Vlaamse uitvinding. Het probleem waar het festival mee worstelt, is de creatie van een juiste context om dit werk te tonen. In Antwerpen weet het publiek echter al dat je geen wereldacts maar jong, vaak kwetsbaar werk moet verwachten. Het festival wordt daarom deze keer niet begeleid door gesprekken met de artiesten, maar door een veelheid aan randactiviteiten die een het getoonde werk confronteren met andere kunsten.

Junge Hunde loopt van 7 tot 9 november, telkens om 20u30, in de Monty, Montignystraat 3, 2018 Antwerpen. Het festival toont vooral dans en performance. Hiroaki Umeda en Claire Croizé enkel op 7.11, Sonia Gomez enkel op 8.11 en Robert Hylton en Glej Theatre enkel op 9.11. Kikut is te zien op 7 en 8.11, Ivana Muller op 8 en 9.11 en Helle Bach elke dag. Vanaf 18u30 is er elke dag ook een randparcours met rockoptredens, theater en videokunst (curator Anouk de Clercq). Voor meer inlichtingen: www.monty.be.