Date 2003-01-23

Publication De Standaard

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords woonhuiswestonhuisarchitectencorbusierideologischewestonsvrijstaandewestenboek

Woonhuisarchitectuur in de twintigste eeuw

Richard Weston schreef een geschiedenis van het moderne woonhuis in de twintigste eeuw. Maar zijn hele opzet vertoont een fundamentele tekortkoming: Weston beperkt zijn blik vrijwel uitsluitend tot het vrijstaande woonhuis in het westen.

Weinig dingen houden mensen vandaag meer bezig dan hun huis. Boeken over woninginrichting zijn er dan ook te kust en te keur, al overstijgen de meeste publicaties amper het niveau van borrelpraatjes over stijl en kleur. Van een boek met de ronkende titel Het huis in de twintigste eeuw verwacht je echter meer, het belooft klaarheid te scheppen in de complexe geschiedenis van het twintigste-eeuwse woonhuis en het ideologische debat errond.

Het is niet eenvoudig om uit te maken wat de ideologische, historische of vormelijke draagwijdte van een huis kan zijn. Musil stelde het probleem in de jaren dertig al aan de orde in De man zonder eigenschappen. De vraag welk huis en interieur bij een waarachtig moderne levensstijl zouden kunnen horen, blijft in de roman onbeantwoord, maar Musil neemt fijntjes alle architecten en denkers op de hak die beweren dat zij een waarachtige stijl voor de nieuwe tijd hebben bedacht.

Al in de negentiende eeuw was het woonhuis het voorwerp van verhitte debatten. Die nieuwe aandacht was een logisch gevolg van diepgaande veranderingen in de samenleving. In een wereld waar niet langer de vorst of de paus, maar de burger het voor het zeggen had, waren paleizen en kerken niet meer de aangewezen gebouwen om uitdrukking te geven aan macht en maatschappelijke orde. Naast nieuwe types van gebouwen zoals stations, fabrieken en musea kwam vooral de burgerwoonst in het centrum van de aandacht te staan. Al snel kwam ook de woning van de arbeider en de bediende in de belangstelling, al was het maar omdat het groeiende aantal stadsbewoners op ruimtelijk vlak pijnlijke problemen stelde. Architecten grepen een opdracht vaak aan om een polemische stelling in te nemen in het debat. Of de bouwheer tevreden was met het uitgevoerde ontwerp was daarbij veeleer bijzaak. Ten gronde ging het telkens om de vraag hoe we over onze wereld denken en hem vormgeven.

De individuele woonst leent zich echter moeilijk tot het overdragen van ideologische boodschappen. Het is perfect mogelijk om een geschiedenis van het woonhuis te schrijven als bolwerk van conservatisme en koppig verzet tegen modernisering, want het is een plek die talloze niet-moderne betekenissen in zich verenigt. Zelfs veel architecten twijfelden aan de wenselijkheid en zelfs de mogelijkheid van een nieuwe stijl voor het woonhuis. Een van hen was Adolf Loos. Tegenover de vormelijke krachtpatserij van zijn collega-architecten stelde hij de eenvoud van de boerenwoning. Vanuit filosofische hoek prees Heidegger later hetzelfde recept aan. Helemaal aan de andere kant van het ideologische spectrum had je een hele schare wereldverbeteraars, Le Corbusier op kop, die in de nieuwe architectuur de weg naar een nieuwe, rechtvaardiger samenleving zagen. Formele en inhoudelijke kwesties buitelden in dit kakofonische debat voortdurend over elkaar heen. De stormachtige ontwikkeling van technische middelen in de twintigste eeuw maakte de discussie er niet doorzichtiger op. Haast alles is nu denkbaar en maakbaar. Grote open ruimtes of enorme glasoppervlakken vormen geen obstakels meer. Architecten als Buckminster Fuller of Archigram ontwikkelden zelfs woonconcepten waarin voor de technologie een hoofdrol is weggelegd.

Architectuur, zowel die van het woonhuis als van omvangrijker complexen, maakt in toenemende mate deel uit van wereldwijd circulerende beelden en goederen. In het begin van de twintigste eeuw kon een architectuuroverzicht zich nog beperken tot het Westen. Nu is het werkterrein de wereld. De betekenis inschatten van veranderingen in woontypologie is daardoor nog moeilijker geworden. Als je echter nalaat het individuele woonhuis, dat sowieso voorbehouden is voor een geprivilegieerde minderheid van de wereldbevolking, te spiegelen aan andere vormen en tradities van wonen, wordt het helemaal een futiele onderneming. Wat zegt het vrijstaande woonhuis over het wonen in een stedelijk milieu, over de noord-zuidverhouding, over groepswoningbouw? Weinig. Toch ontleent dit woontype zijn betekenis deels aan zijn verschillen met die, op wereldschaal bekeken, dominante woonvormen. Dat is het meest fundamentele gebrek van Westons boek: het beperkt zich haast uitsluitend tot de stijlkenmerken van het individuele woonhuis in het Westen. Afrika en Azië blijven buiten beeld, een enkele verwijzing naar de Japanse toparchitect Tadao Ando niet te na gesproken. Flatgebouwen komen evenmin aan bod, behalve bij een uitgebreide bespreking van enkele topvoorbeelden als de Unité d'habitation van Le Corbusier in Marseille.

Door Westons strikt stilistische en kunsthistorische aanpak blijft in het ongewisse waarom het werk van grootmeesters als Horta, Frank Lloyd Wright, Le Corbusier, Aalto en vele anderen zo'n enorme impact had. Een breder referentiekader ontbreekt, zodat het boek geen inzicht bijbrengt. Bovendien staat het bol van de tegenstrijdigheden. In een eerste hoofdstuk beschrijft Weston de architectuur van de negentiende eeuw onder de noemer "Het huis als kunstwerk". Het volgende hoofdstuk, "Het moderne huis", steekt van wal met de mededeling dat het moderne huis het levenslicht zag in de jaren twintig. Weston laat hier uitschijnen dat het moderne huis niet langer als een kunstwerk beschouwd werd. Een paragraaf verder blijkt dat toch weer wel het geval te zijn geweest. Wat verderop in het boek is het huis plots een woonmachine geworden. In de volgende vier hoofdstukken houdt Weston deze dubieuze vorm van geschiedschrijving voor bekeken en wijdt hij zich aan thematische besprekingen. Maar ook dat zet geen zoden aan de dijk. De zeldzame keren dat de auteur zich laat verleiden tot algemene bespiegelingen wordt hij zelfs onbegrijpelijk.

Een troost: de foto's en afbeeldingen in dit boek zijn van uitstekende kwaliteit. Als imposant cadeau kan het dus wel tellen. Wie echter het fijne wil weten van de architectuur in de twintigste eeuw, doet er beter aan het uitstekende overzicht Modern Architecture since 1900 van William R. Curtis te kopen, dat niet zo lang geleden bij Phaidon heruitgegeven werd.

RICHARD WESTON, Het huis in de twintigste eeuw. Vertaald door Jeannette Dekker, Thoth/Lannoo, Bussum/Tielt, 272 blz., 49,95 euro. Oorspronkelijke titel: Twentieth Century House.