De kracht van kwetsbaarheid
Festival van Avignon opent met 'L'histoire des larmes' van Jan Fabre
(tijd) - Het 59ste Festival van Avignon is vrijdag van start gegaan. Het is het tweede onder leiding van het duo Hortense Archambault en Vincent Baudriller. Met Jan Fabre als gastcurator wakkert het festival in Frankrijk volop de controverse aan over wat 'theater' vandaag betekent. Niet iedereen laat zich aan die inhoudelijke bezinning veel gelegen: de stad barst zowat uit zijn voegen door het Off-festival.
Overal in Avignon struikel je over pancartes en flyers die je willen lokken naar een van de meer dan 700 voorstellingen van het Off-festival. Hoewel dat werk brengt dat de officiële affiche niet haalde, kent 'het Off' best wel goede stukken. De Brusselse KVS staat hier bijvoorbeeld met 'Gembloux'. Maar hoe te kiezen uit dit overaanbod, als je tegelijk overstelpt wordt met reclame voor twijfelachtig variété dat zelfs de affiche van het Off niet haalde? En wat is het criterium om al dat moois uit de officiële festivalselectie te weren? In het verleden had het Festivalprogramma het karakter van een waardeoordeel: deelnemen aan de officiële selectie werd een keurmerk. Al te vaak werd het selectiemechanisme echter het voorwerp van insinuaties en roddel. De eigenlijke vraag, 'waarheen met het theater', kwam zo in de schaduw te staan. Archambault en Baudriller losten dat probleem op door te werken met een kunstenaar als gastcurator. De officiële affiche geeft daardoor minder blijk van een waardeoordeel en wel van een bijzondere kijk op het theater.
Het moet gezegd: Jan Fabre heeft zich buitengewoon goed van die taak gekweten. Hij gooit een reuzensteen in de kikkerpoel van het Franse theater. Zijn invloedrijke geschiedenis was steeds gestoeld op de tekst en de theatrale conventie, zelfs al ontstond onder druk van artistieke revoltes in de 20ste eeuw meer aandacht voor de autonomie van het theater als artistiek medium. Dat leidde tot een typisch Franse paradox: regisseurs worden gefêteerd als artiest zolang ze net genoeg buiten de lijntjes van het heersende model kleuren om 'revolutionair' te zijn zonder de traditie te verloochenen.
Het einde van die traditie lijkt in zicht en Fabre luidt de doodsklok. Op het belangrijkste festivalpodium, de 'Cour d'Honneur' van het pauselijk paleis, staat voor het eerst geen klassiek teksttheater. Fabre toont er 'Je suis sang' en 'L'histoire des larmes', een tweedelig werk over het menselijk lichaam. Beide werken zijn eerder metaforische verbeeldingen van zijn poëtische universum dan klassiek drama. Daarnaast is choreografe Mathilde Monnier er aanwezig met 'Frère et soeur' en leest Jean-Louis Trintignant gedichten van Apollinaire voor. Grote namen uit de Franse theaterwereld als Olivier Py of Hubert Colas zijn 'verbannen' naar secundaire speelplekken.
Dat is niet alles: Fabres selectie vertoont een voorkeur voor podiumkunstenaars die zich niets gelegen laten aan klassieke theaterrecepten, maar een eigen beeldtaal ontwikkelden. De Italiaan Romeo Castellucci is het voorbeeld bij uitstek. Opvallender nog is de aanwezigheid van Marina Abramovic, een kunstenares die met haar performances van body art een begrip maakte, maar hier geprogrammeerd staat alsof zij een theatermaakster was.
Onbekend terrein
Fabre heeft het zichzelf trouwens niet makkelijk gemaakt, en dat siert hem. Zijn openingsstuk, 'L'histoire des larmes', is een poëtische tekst die in zijn oeuvre een 'fremdkörper' lijkt. Je kan de tekst, in de lijn van vroeger werk, reduceren tot een verwoording van (seksuele) obsessies met lichaamsvochten als slijm, urine of tranen, maar dat zou al te flauw zijn. Veeleer is dit een treurzang over de verdroging en verharding van de wereld. Fabre wijt dat aan de teloorgang van de vertrouwde band tussen de mens en zijn lichaam. Cynisme is daardoor het lot van de mensen geworden. Fabre stelt die breuk voor als de breuk tussen een middeleeuwse wereld en de renaissance (versta: de moderniteit). Op de denksprongen die Fabre maakt, valt wel wat af te dingen. Dat doet echter niet ter zake. Belangrijk is dat Fabre zich op onbekend terrein waagt. Dit stuk gaat niet over de kracht en de vreselijke schoonheid van de passie, de 'oerstaat' van de mens. Het theater is niet langer de condensator, de kijkdoos die die krachten zichtbaar maakt. Dit stuk spreekt daarentegen over het al te menselijke. Over het wachten op troost voor een ontroostbaar en onbenoembaar verlangen, over de breekbaarheid van onze dromen en metaforen. De centrale beeldmetafoor is dan ook niet toevallig glas. Glas dat lichaamsvocht opvangt, glas ook dat de verkoelende, lavende regen moet opvangen die maar niet komen wil. De voorstelling dendert dan ook niet voort naar zijn onafwendbare conclusie zoals 'Je suis sang', maar gaat met horten en stoten naar een eindbeeld waarin toch overvloedig regen neervalt op François Beukelaers, als 'Ridder van de wanhoop' onmiskenbaar het alter ego van Fabre.
Intermittents
De kwetsbaarheid van dit stuk werd wreed verstoord door een actie van de 'intermittents'. 'Donnedieu de Vabres dehors' scandeerden zij bijna een half uur bij de aanvang van het stuk, tot grote consternatie van de minister en zijn notabelen. Festivaldirecteur Baudriller en Fabre probeerden de gemoederen te bedaren, maar het waren de performers die de contestatie het zwijgen oplegden door onverstoorbaar hun openingsact, waarin zij weerloze, ontroostbaar huilende baby's uitbeelden, te brengen. Een bewijs 'ex absurdo' van het Fabres kerngedachte dat weerloosheid een onweerstaanbare kracht is.
Een andere Vlaamse artiest, Jan Decorte, demonstreert diezelfde kracht van de weerloosheid in 'Dieu et les esprits vivants', een onthutsend portret van zijn persoonlijke 'werdegang'. Compacter en kleiner dan 'L'histoire des larmes' wordt het wellicht een mijlpaal in de geschiedenis van dit festival. Pieter T'JONCK
Franky Van Hamme