Archives du Théâtre 140


Jo Dekmine. In het Théâtre 140 te Brussel heeft de verbeelding het voor het zeggen



TV-Panorama

?-?-1970

JO DEKMINE

In het Théâtre 140 te Brussel heeft de verbeelding het voor het zeggen

Een interview door Francis Monheim

Als directeur van het Théâtre 140 te Brussel is hij zowat de pushing man van de showbizz in de hoofdstad. Brussel is zelfs te eng voor het bruisende enthousiasme en de enorme activiteit van Jo Dekmine. Hij was het die het popfestival in de buurt van Doornik organiseerde, hij was het ook die Miles Davis naar Luik haalde, en hij zal het ook zijn die het „second international popevent" te Antwerpen op touw zal zetten.

Met dezelfde ijver verdedigt hij het avant-garde-toneel, de popmuziek, het nieuwe chanson en de undergroundfilm.

Zelden bracht een theaterdirecteur een méér gevarieerd programma: „omdat de kunst ook nooit zo rijk aan afwisseling geweest is als nu," zegt Jo Dekmine. „Zo intens afwisselend, dat weinigen al die diverse kunstuitingen kunnen verwerken. Daarom neemt het snobisme meer en meer de plaats in van de echte, individuele cultuur…" De affiche van het Théâtre 140 vermeldt inderdaad de grootste namen op gebied van chanson, jazz, pop en modern theater. Even enkele namen, om u een idee te geven: The Pink Floyd, Marie Laforêt, Miles Davis, Georges Moustaki, The Soft Machine, Toon Hermans, het Living Theatre, Léo Ferré, Mélanie, Liesbeth List, The Nice, Claude Nougaro enz. enz. Hoe krijgt iemand als Jo Dekmine, met weinig personeel en een uiterst beperkt budget, het voor mekaar om beroemde showmensen naar hier te halen? Het antwoord krijgt u van een ander groot artiest, Francis Blanche: „De stijfhoofdigheid van Dekmine, zijn innemende charme en duivelse sympathie zijn de basis van zijn succes."

De slanke beweeglijke man met de eeuwig verwaaide haardos is inderdaad een fascinerende figuur. Zijn charme ligt vooral in zijn vriendelijkheid en in zijn onstuitbare geestdrift. De spontane opgetogenheid, kinderen eigen, heeft Jo Dekmine weten te behouden. TV-Panorama was van oordeel dat deze uitzonderlijke persoonlijkheid de belangstelling van de lezers dik verdiend heeft. Francis Monheim, die trouwens een goede vriend is van Dekmine, werd erop uitgestuurd om de meest onbescheiden en persoonlijke vragen op hem af te vuren. Vragen die met evenveel openhartigheid werden beantwoord.

"Tussen Jo en mij werd het op een bepaald ogenblik werkelijk een krachtmeting" vertelt Francis Monheim. "Hij met zijn verbijsterende eerlijkheid, zijn vriendelijke overredingskracht kwam als overwinnaar glansrijk uit de strijd."

TV-Panorama: Jo Dekmine, er wordt beweerd dat u een beetje gek bent…

Jo Dekmine: Eerlijk gezegd, hoop ik eigenlijk aan de rand van een zekere schizofrenie te leven. Dicht bij die paniekerige onevenwichtigheid die zich meester maakt van de échte artiesten, de dichters, de cineasten van deze tijd. Ik voel me beslist solidair met de gekheid van mijn tijd. Trouwens deze rage brengt een buitengewone scheppende kracht met zich. Tussen haakjes, ga me nu niet de hele tijd met u aanspreken…

TVP: Wat is eigenlijk je ware beroep?

JD: Onmogelijk nader te omschrijven. Daarom stel ik voor even na te gaan wat ik niet ben. Ik ben geen regisseur. Ik ben ook geen makelaar in spektakels. Geen toneelmeester. Geen lid van de Belgische culturele diensten. Ik ben geen ambtenaar of geen music-hall-uitbater.

Ik ben de bezieler van het Théâtre 140. Of beter nog de "motor". Alles wat er in de „140" gebeurt hangt van mij af...

TVP: Dit theater waarvan de naam eveneens het adres uitmaakt (het theater is gevestigd in nummer 140 aan de Plaskylaan) schijnt een parochiezaal te zijn...

JD: Dat is helemaal geen geheim. De muren van het Théâtre 140 zijn inderdaad eigendom van de dekenij te Schaarbeek. Ik moet er onmiddellijk aan toevoegen dat de priesters de laatsten zijn die me op de vingers tikken als ik iets meer gedurfds programmeer. Zij hebben me altijd goed begrepen en zelfs verdedigd. De eersten die me aanvallen zijn de ongelovige rechtsgezinden. De priesters, de eigenaars van het Théâtre 140 hebben steeds alles wat ik wilde doen begrepen en goedgekeurd. Wat meer is, zij weten al te best dat dit soort werk niet noodzakelijk geld in het laatje brengt. Ik ben geen machine die prima loopt: ik ben gewoon een machine die loopt, en die twee begrippen liggen ver uit elkaar.

TVP: Het Théâtre 140 bestaat nu zeven jaar. Hoe kwam u daarvoor aan de kost?

JD: Ik ben begonnen met boeken te illustreren. Ik volgde de lessen aan de school voor Schone Kunsten in Ter Kameren. Daarna werd ik kunstcriticus. Na een tijdje heb ik dat opgegeven en ben gestart met een literair cabaret: de "Poubelle". Het was nog niet direct beroeps maar toch niet helemaal amateurisme. Vijf jaar heb ik het vol kunnen houden en dat was niet gemakkelijk. Met "La Poubelle" zijn we zo ongeveer acht maal verhuisd...

TVP: Wie heeft u allemaal te gast gehad in „La Poubelle"? J

D: Vrijwel alle artiesten die mij interessant leken. Leo Ferré bij voorbeeld heb ik laten optreden in het achterzaaltje van een eethuis aan de Waverse steenweg.

Ik herinner me ook eens een concert van Italiaanse muziek georganiseerd te hebben met André Vandernoot, de huidige dirigent aan de Muntschouwburg, en vier fluitisten. Dit gebeurde in een onmogelijk rookhol. Het publiek bestond vooral uit studenten waarvan er verschillenden helemaal niet tuk waren op klassieke muziek. Op een bepaald ogenblik ben ik op tafel gesprongen en heb geroepen: „Allemaal kop dicht, wij krijgen nog zeven minuten barokmuziek."

„La Poubelle" was min of meer de voorbode van het Théâtre 140. Er werden gedichten van Michaux voorgedragen en jazzmuziek gemaakt. Later heb ik een ander cabaret gecreëerd: de „La Tour de Babel". Daar was het dat Boris Vian zijn Brussels debuut heeft gemaakt. Ook Serge Gainsbourg heeft er gezongen. Voor een haast lege zaal. Er was zo weinig belangstelling dat ik de geplande voorstellingen heb moeten afgelasten. En zeggen dat deze grootmeester van het lichte lied er thans ingaat als zoete koek. Mijn sympathie heeft hij in ieder geval altijd gehad, en nog trouwens.

TVP: Als je de mogelijkheid zag, zou je Gainsbourg dan opnieuw programmeren?

JD: Ongetwijfeld. Net zoals ik Ferré, Gréco of Brel op de affiche zou zetten. Het zijn stuk voor stuk grote artiesten. Ik vind het gewoon treurig dat vele jonge mensen niet meer wagen. Zij lijken me wel oud voor hun tijd...

TVP: La Poubelle en La Tour de Babel hebben allebei het loodje gelegd bij gebrek aan belangstelling. Hoe verklaar je dat?

JD: Het publiek komt alleen naar voorstellingen die door pers en alle andere soorten van publiciteit als „prima" worden bestempeld. Het is een kudde die gehoorzaamt en volgt zonder de minste behoefte om zelf zijn programma te kiezen. Eigenlijk zouden we zo ver moeten komen dat iedereen zelf zijn uitverkoren genre bepaalt. Welke voorstellingen hij wil zien en welke niet. Ook al heeft hij een vermoeiende dag achter de rug. Gelukkig begint men stilaan te beseffen welke dingen echte artistieke waarde hebben.

TVP: Na het bankroet van de „Toren van Babel" heeft u tijdelijk het spektakel de rug toegekeerd...

JD: Wel ja, ik heb me toen opnieuw aan het tekenen gezet. Ik ontwierp een stel halsdoeken en maakte ontwerpen voor overgordijnen en dergelijke. Eigenlijk was dat wel leuk werk. Ik maakte zeer abstracte hoofddoeken, de antipode van de bloemetjes en de ruitjes. Er wordt vaak beweerd dat de decoratieve kunst minderwaardig is. Dat is volkomen fout. De gevoeligheid van onze eeuw wordt evenzeer uitgedrukt in decoratieve elementen zoals papier en stoffen enz.

TVP: In het Théâtre 140 slaag je er inderdaad in alle mogelijke kunstrichtingen onder een hoedje te vangen: muziek, toneel, pop, schilderkunst en film...

JD: Ik vertrek van het standpunt dat er geen ernstige en geen lichte kunst bestaat. Wel maak ik degelijk onderscheid tussen echte en namaak-kunst. Lully maakte reeds popmuziek aan het hof van Lodewijk XIV. The Pink Floyd zijn voor mij even belangrijk als mensen zoals Stockhausen. De popgroep The Nice heeft hier trouwens een prachtig concert gegeven met het filharmonisch orkest van New York. Of men nu zingt in de stijl van Nougaro, Ferré, of List. Of men speelt bij het Living Theatre, steeds heeft men echte artiesten aan het woord. Er bestaat zelfs enig verband tussen het Living Theatre en de popmuziek. Dat is niet zo met het boulevardtoneel. Dat is iets heel anders.

TVP: Zeven jaar geleden heb je het Théâtre 140 opgericht. Met welke bedoeling?

JD: Gedurende deze zeven jaar is mijn bedoeling nog altijd dezelfde. Ik tracht te antwoorden op de volgende vraag: Wat kan een modern mens, moe van het drukke wervelende beroepsleven, verwerken zonder het gevoel te krijgen in een andere eeuw te leven? Met andere woorden, wat moet men de mensen van 1969 voorschotelen om hun het gevoel te geven dat zijzelf aan de voorstelling deelnemen, dat zij onmisbaar zijn om het opzet te doen slagen, dat de artiest het contact met het publiek nodig heeft?

Waar ligt voor de mens van vandaag het ware festijn? Overigens als je de eerste affiche van de „140" bekijkt, deze van zeven jaar geleden, dan zul je moeten toegeven dat er weinig veranderd is. Je vindt er alle grote namen op terug: Ferré, Barbara, Gainsbourg, Kenny Clarke, Martial Solal, toneel van Kafka en van Huchette. Alles wat avant-garde was en is.

Ik was de eerste om Leo Ferré en Boris Vian voor te stellen, net zoals ik de eerste ben om Melanie en Pierre Barouh op de affiche te zetten.

TVP: Hoe speel je het klaar om altijd up-to-date te blijven, om steeds datgene op te snorren wat waarde heeft?

JD: Eigenlijk is het in de eerste plaats een kwestie van intuïtie en gevoel. Mijn keuze wordt steeds bepaald en geleid door mijn sympathieën en affiniteiten.

Ik maak geen deel uit van een soort intellectuele „maffia", maar ik heb ontzettend veel vrienden. Op een dag vertelde men mij: Bobby Jaspar die moet je horen. Ik heb naar hem geluisterd en hem onmiddellijk naar het Théâtre 140 gehaald. Bobby Jaspar werd een van de grootste Belgische jazzmusici in de Verenigde Staten.

Een andere maal zegde men mij Ferre Grignard eens te gaan opzoeken in zijn tempel te Antwerpen. Ik heb dat gedaan en was onmiddellijk voor hem gewonnen. Ik heb hem te Brussel voorgesteld en hem daarna zelfs tot in het Parijse Olympia gebracht. Ferre heeft een enorm talent. Spijtig voor hem mist hij de nodige dosis commercieel doorzicht. Men kan hem geen ogenblik uit het oog verliezen of het gaat mis. Hij is met té weinig tevreden, als hij bij tijd en wijle zijn glaasje Bols maar heeft.

En zoals te voorzien was kreeg hij van zijn vedettenbaantje, dat hem helemaal niet lag, schoon genoeg. Ferre Grignard is lang geen Mireille Mathieu. Als hij veertig vrienden heeft die naar hem luisteren is hij meer dan gelukkig.

TVP: Pierre Barouh, de tegenspeler van Anouk Aimée in „Un homme et une femme" heb jij ook gelanceerd. Nochtans ik meen te mogen zeggen dat die man helemaal niet kan zingen...

JD: Je bent onrechtvaardig. Barouh is dol op goede muziek en op goede chansons. Daarom wilde hij tot elke prijs zelf ook chansons brengen. Voor de artiest Barouh was het misschien wel een onhebbelijk genoegen dat een beetje verkeerd is uitgevallen. Hij geeft me zo'n beetje de indruk van iemand die begint te stotteren als hij moet praten over de persoon waarvan hij het meeste houdt... Barouh zingt louter voor zijn persoonlijk genoegen. Zijn liedjes houdt hij zo sober mogelijk en het is altijd de tekst die op de voorgrond treedt. Pierre Barouh is de tegenpool van dat stelletje Brel-epigonen, die ik gewoon belachelijk vind.

TVP: Hou je helemaal niet van Brel?

JD: Ik houd heel veel van Brei maar ik heb een grondige hekel aan Brel-epigonen. Brel is een titaan die ondanks alles zichzelf is gebleven. En het is onmogelijk en lachwekkend hem te willen imiteren. Ik ben in de grond tegen alle surrogaten van goede smaak.

TVP: En Jean Ferrat?

JD: Ferrat dat is een ander geval. Hij is een prima vakman die meent ons een boodschap te brengen. Voor mij is Ferrat minstens zo goed als Adamo en beter dan Mireille Mathieu. Adamo en Mireille volgen meestal het spoor van Tino Rossi...

Ferrat is goede kwaliteit, maar hij had ons haast bij de neus. Naïevelingen die naar Ferrat gaan in de hoop een nieuwe Rimbaud te ontmoeten, begaan dezelfde fout als iemand die zirkonium verwart met diamant...

TVP: Wat denk je van Liesbeth List?

JD: Een artieste van buitengewoon formaat. Prima muzikante, enorme présence op het podium. Maar ik vind het vreselijk als ze Brel gaat vermoorden. Zij moet het bij Nederlandse liedjes houden, van een Boudewijn de Groot bij voorbeeld.

TVP: Jo Dekmine, het Théâtre 140 ontvangt niet de minste toelage en toch hou je het hoofd boven water...

JD: Dank zij het mecenaat. Ik word flink geholpen door een bekend sigarettenmerk (Belga), door een dealer van een groot Italiaans automerk (Fiat), een firma van aperitieven (Carpano), een papierfabriek (Papeteries de Belgique), en een merk van zoute koekjes (Tuc). Deze firma's verstrekken me de zo broodnodige fondsen. Het is gemakkelijker bij de administratie te pleiten voor een actie tegen polio, dan de verdediging op te nemen van de popmuziek. Daar heeft men een grote dosis vermetelheid voor nodig. Neem bijvoorbeeld het sigarettenmerk, zij stuiken jaarlijks een slordige miljoen frank. Dat is niet zo enorm. Maar zonder dat miljoen zou het Théâtre 140 zijn deuren moeten sluiten en al spoedig zou men op die plaats een supermarkt optrekken.

Dat het hart van de „140" zo geestdriftig blijft kloppen is ook voor een groot deel te danken aan de vriendschappelijke sfeer die er heerst. De artiesten houden van het theater en komen er graag naar toe. Mensen als Nougaro, Moustaki, Barbara, Liesbeth List zijn meer dan gewoon zakenrelaties, het zijn vrienden.

Wanneer het Living Theatre ons vanuit Marokko laat weten op welke datum zij vrij zijn, dan worden ze eenvoudig op die dag geprogrammeerd. Vriendschap en verstandhouding zingen de hoogste noot.

TVP: En je kan rekenen op het publiek?

JD: In een onderneming als het Théâtre 140 speelt het publiek inderdaad een beslissende rol. Ik meen te mogen zeggen dat we een intelligent publiek hebben. Een publiek dat ervan overtuigd is dat J. Lennon een groot poëet is, en de Beatles fantastische artiesten. Een publiek dat weet dat het Warschau Concerto niet dé grote muziek bij uitstek is, maar dat evenzeer het genie van The Nice weet te waarderen net zoals dat van de „Yellow Submarine".

Het is een optimistisch publiek dat de jazz niet als stervend beschouwt net nu de popmuziek er weer nieuw leven in geblazen heeft.

TVP: En de kritiek?

JD: De kritiek is zowat het beste en het ergste dat mensen kan overkomen. Er zijn critici die heel veel begrijpen, maar er zijn er helaas ook andere. Een bepaalde krant had er voor The Pink Floyd een mannetje op uitgestuurd, dat zich in de „140" ongeveer moest voelen als op de planeet Mars. Logisch gevolg: hij sprak van generatieconflicten, van decibels en wat weet ik al meer. Hij had er duidelijk niets van gesnapt. Critici die horende doof zijn kan ik op mijn popconcerten werkelijk niet lijden. Op schilderijententoonstellingen ontmoet men ook weleens van dat soort critici. Meestal oude dames die ziende blind zijn, maar die door bepaalde kranten niet kunnen genegeerd worden omdat hun man zaliger vijfendertig jaar lang kunstcriticus is geweest.

Eigenlijk is het dramatisch hoe een bepaalde kritiek doorslaggevend kan zijn. De informatie loopt mank. De jonge mensen houden niet meer van poëzie, waarom? Omdat ze slecht voorbereid en slecht ingelicht worden. Men heeft hun nooit verteld dat er poëzie te vinden is in alle kunstuitingen. Dat de poëzie eigenlijk het mooiste en rijkste deel van onze tijd uitmaakt. Dat men in een bepaalde muziek, in een bepaalde film, dezelfde waarheid, dezelfde gerechtigheid en dezelfde tederheid kan terugvinden. En juist die jongeren zouden naar de „140" moeten komen.

TVP: Zouden ze zich daar niet vreemd voelen?

JD: Helemaal niet! De muziek, de film, de poëzie integreren zich in onze wereld zoals gas en elektriciteit. Hij die dat begrijpt voelt zich niet als een vreemde in onze tijd. Integendeel: hij voelt er zich thuis. Hij is een gelukkig mens.

Auteur Francis Monheim

Publication TV-Panorama

Performance(s)

Date(s) 1970-01-01

Artiste(s)

Compagnie / Organisation