Archives du Théâtre 140


Teater in Nancy: vertwijfeld dagboek van een festivalganger. Wat een rotzooi in naam van de goede zaak



Knack

18-5-1977

Teater in Nancy: vertwijfeld dagboek van een festivalganger

Wat een rotzooi in naam van de goede zaak

Het Festival Mondial du Théâtre in Nancy, waar in zijn vorige aflevering, twee jaar geleden, 200.000 bezoekers ruim veertig verschillende produkties zagen, terwijl in de oude kern van de stad het toneel niet van de straat te krijgen was, is dit jaar van bloedarmoede, een grote ontgoocheling geworden. Toon van Severen was er voor Knack Magazine, en is er gebleven tot het bittere end. Omdat hij er naar zijn idee een historisch moment meemaakte: de stuiptrekkingen van een bepaalde vorm van teater, én van een festival dat op die vorm van teater is geënt. Maar de verbijstering was er niet minder om.

Een verslag als dit zou eigenlijk moeten beginnen met alles en iedereen op te noemen van wie de komst op het festival werd aangekondigd, maar die niet verschenen, zoals we achteraf weten: volkomen terecht. Laten we ons beperken tot de grote namen uit de teaterwereld. Geen Patrice Chereau gezien, geen Jorge Lavelli, geen Bob Wilson. Alleen Jerzy Grotowski was er op een schimmige manier: over hem werd "in wereldpremière" een tv-film gedraaid, gemaakt door de Fransman Jean-Marie Drot. Hoe zeer naast de kwestie dit festival verliep bleek pijnlijk na de vertoning van deze film in de Salle Stanislas van het nieuwe kongresgebouw in Nancy. Een aantal mensen nam op het podium plaats om van gedachten te wisselen met Drot over zijn film over Grotowski. Maar waar was de eminente Pool zelf?

Het is uiterst vervelend om veel slechts te moeten melden over een festival als dat van Nancy. Je komt daarmee te verkeren in het ongewenste gezelschap van een zootje ongeregeld, een verzameling minus habentes zoals je er niet zo gauw een tweede bij elkaar vindt: anti-intellektualisten, slimme lieden die nu al sinds de uitvinding van de film, vervolgens van de televisie het einde van het teater voorspellen, kortom de anti alles wat hun pet en hun intellektueel draagvermogen te boven gaat, plus, en ik weet echt niet wat het ergste is, de rechtsen. Want zoals de kop boven dit stuk al aangeeft stond het festival van Nancy tot overmaat van ramp dan nog in het teken van de goede zaak. De ellende van het festival en de persoonlijke ellende van de verslaggever waren dus niet te overzien. Maar het zal toch moeten dat schrijven, en gelukkig had ik wat dat betreft één steunpunt tijdens deze donkere dagen: de lektuur van Horen, zien en zwijgen van Gerrit Komrij, een paar weken geleden in deze kultuurkrant besproken, waarin Komrij op de vreselijkste wijze verslag doet van een jaar kijken naar zijn twee Nederlandse televisie-kanalen, de zogenaamde huisbioskoop, bij hem steevast treurbuis genaamd. Verrukkelijk. Toen dacht ik: als Komrij dat tot mijn, en naar ik hoop: veler plezier mag doen met de relatief goede Nederlandse televisie, waarom ik dan niet over zo'n shit-festival als Nancy 1977?

Ik zal proberen om het enigszins in dagboekvorm te doen, al weet ik niet of ik dat lang volhoud, want het zal me zeker opbreken. Op de openingsdag, donderdag, kom ik in de middag aan in Nancy. In het ontvangstkantoor voor de invités is mijn perskaart klaar, het belangrijke festivalboek, met informatie de zogenaamde plaquette, niet. De loketten voor betalende en gratis kaartjes zijn dit jaar bijeengebracht in een soort lange gang naast een teater, een paar straten verderop. Het festijn is nog maar nauwelijks begonnen en hier heerst al de Grote Chaos. Mensen verdringen elkaar in massa, als ratten die in hun arena het juiste hokje zoeken. De twee belangrijke voorstellingen van deze eerste dagen van het festival ZIJN AL VOL, KOMPLEET, UITVERKOCHT. Bij ontstentenis van enige verdere informatie pik ik er een paar uit: de oude bekende STU uit Polen, en Mladinsko Gledalisce uit Joegoslavië.

Simpele symboliek

Deze eerste avond al kan ik mijn lol niet op. STU, dat me de vorige keer, twee jaar geleden, al in twijfel liet: teveel vuur, teveel water, teveel wind (weg met de symboliek der simpele zielen), teveel geren door de arena, es nu helemaal doorgeslagen. Zoals een paar dagen later, als het festivalboek eindelijk verschenen is, zal blijken, wordt hier eigenlijk De meester en Margarita van Boelgakov opgevoerd in een circusvoorstelling. Veel spektakel, wat altijd leuk is, maar al versta je geen woord van de tekst, er is geen twijfel mogelijk dat het verband tussen het gegeven én het spektakel volkomen zoek is. Vraag me niet hoe ik het weet, maar ik weet het zeker. Het allerergste is nog dat dit van de Polen een zeer moedige voorstelling moet zijn, waarin fundamentele problemen in hun (en ons) bestaan aan de orde worden gesteld, de vrijheid van het individu tegenover de gemeenschap om er eens een te noemen. Van het goed bezette circus in het park van Nancy, begeef ik mij tegen elf uur 's avonds naar de zaal Chepfer in het stadhuis, waar het publiek de beschikbare ruimte voor een derde vult. De Joegoslaven spelen hier Bum-Bum, en hun programma geeft net zoveel als de titel zegt. Het soldatenbedrijf wordt in — overigens fraai gechoreografeerde en uitgedoste — marsen uitgebeeld, onder het zingen van zulke liederen als Auf der Heide. Daartegenover wordt een stel vrouwen geplaatst die in een kruising van Brecht en socialistisch realisme als een slijmerige klomp mensheid de ellende van de krijg mogen uitbeelden. Alleen op het laatst wordt deze simpele tegenstelling doorbroken, wanneer de soldaten hun prachtige uniformen en hun glamour (ze werden ook als in een modeshow ten tonele gevoerd) hebben verwisseld voor lompen, en de vrouwen de poppen die ze bij zich hebben in "partizanski uniforme" — zo klinkt het ongeveer — hebben gehuld. Een eerste gedachte, die in de volgende dagen op een pijnlijke manier bevestigd zal worden, dringt zich op: dit (soort) teater is buiten adem. Meer dan een kwart van een (teatraal) idee brengt men niet meer op. Als drenkelingen klampt men zich vast aan zijn armoede. - Met het begin van een depressie begeef ik me te bed.

De volgende morgen, terwijl ik naar een ander hotel verhuis, want dit jaar ben ik nog slecht gelogeerd ook, alles gaat tegen, rijd ik bij wijze van spreken Franz Marijnen, vers aangekomen, overhoop. Hij heeft zich net in het fraaie ontvangstcentrum gemeld, waar hij na veel zoeken als "Monsieur Franz" te boek bleek te staan, waar bovendien de vrouw van de direkteur van het festival zich voorstelde met: "Je suis madame Lang". Waarop Marijnen de roemruchte woorden sprak: "Et alors?". Daarna was hij naar de opvang van de akteurs en de groepen gegaan, net om de hoek: een hol, zonder ramen, waar bovendien door een staking op dat moment niet eens licht was. Het zint Marijnen niet, de diskriminatie van de akteurs nog het minst. Twee jaar geleden was hij hier met zijn groep Camera Obscura om Toreador te spelen. De sjieke glazen deuren van de zaal — in het stadhuis — waar hij speelde werden door teleurgesteld publiek (het aantal plaatsen was weer eens dubbel tot drie keer verkocht en/of weggegeven) letterlijk platgelopen. Mickery-direkteur Ritsaert ten Kate heeft toen met lijfelijk risico de meute in bedwang moeten houden.

Madame Chiang Ching

Er is dus niets nieuws onder de zon, ik verhuis verder naar het Novotel waar ik de vorige keer was, en dat ook dit jaar nog redelijk zal voldoen. Wat de voorstellingen betreft: ik laat de opera van Shangai lopen, dit ken ik té goed van foto's en reputatie, meisjes van de jeugdbeweging die met namaakgeweertjes in de hand en de zuivere blik op de toekomst gericht de verdediging van de revolutie dansen. Mevrouw Chiang Ching, in die tijd echtgenote van partijvoorzitter Mao, heeft dit uitgedacht, ze is sinds oktober vorig jaar, een maand na de dood van haar echtgenoot, in ongenade gevallen. Van een westers standpunt uit, gezien alleen al omwille van die "opera's", terecht. Toevallig heeft de New York Review in zijn pas verschenen aflevering van 12 mei een stuk over Chiang Ching. John K. Fairbank is er nog heel indulgent in. Wie zal zeggen of de simplistische opera's van Chiang Ching niet een efficiënt middel waren om 800 miljoen Chinezen in de ideologische pas te houden, is zijn vraag. Okee, als dat dan zo nodig moet. Maar wat komt de opera van Shangai dan in Nancy doen?

Een vraag die naar een tweede stelling leidt: teveel van wat hier geboden wordt is the wrong thing on the wrong place for the wrong people. Ik liet inderdaad Shangai vallen, maar ik kwam onverbiddelijk van de regen in de drup. Die Rote Rube uit West-Duitsland was er weer, in 1975 aanwezig met een prima programma over de industriële banden tussen het eigen land het regime van Pinochet in Chili, nu met Paranoia over het (dagelijks) fascisme "toen" en nu. De twee voornaamste kenmerken van dit Kollektiv zijn: zijn verankering in de traditie van het teutoonse cabaret (les formes froides de l'émotion, zegt Colette Godard van Le monde) zo mooi en de truuk alles te mimeren bij bandopnamen. Voeg daarbij dat deze teatervorm nog nauwelijks nuanceringen toelaat, en je krijgt als resultaat een uitstekende straatvoorstelling — in Duitsland, wel te verstaan. Om dit nog duidelijker te maken een ander uiterste. Uit Loemoembashi in Zaïre was de groep Mwondo aanwezig, met tamtams, fluitjes, zingende en dansende mensen, die buiten de voorstellingen als een groep verwaarloosde, kontaktloze, displaced persons pijnlijk hun ziel in lijdzaamheid zaten te bezitten. Een aandoenlijk schouwspel boden ze, in het teater bedoel ik, gebaseerd op een van hun oeroude verhalen, waar een uitleg bij gegeven werd die bijna langer was dan de voorstelling zelf, die overigens niets voorstelde. Het moet prachtig zijn om daar onverwachts in de rimboe van Afrika op vergast te worden. Maar hier? In godsnaam!

Laat ik eerlijk voor mijn mening uitkomen: ik houd niet van folklore, in het algemeen. Het lukt me een enkele keer om het nog enigszins leuk te vinden als ik er toevallig mee gekonfronteerd word als ik ergens op reis ben. Maar dit gaat me te ver: in dit festival wordt tot scha en schand folkore met teater verward, te vaak, en het zal wel weer, ook bij de organizatoren, met dat nijpende tekort aan adem en ideeën te maken hebben waar ik het al over had. Dat geldt ook voor Tie 3, dat Tone Brulin hier met zijn Maleisische aktrice Siti Fauziah — praktisch eenmanstoneel — opvoerde, met sukses overigens. Maar voor mij draagt Siti Fauziah, hoe ontwapenend ook, deze voorstelling toch niet, en vooral tilt ze haar niet uit boven het kinderlijke niveau van het mite-sprookjes gegeven.

Dat solistisch werk brengt me tot een volgende overweging. Waarschijnlijk drijvend op een stroom van goodwill en een bepaald soort achting (sukses) die het experimenteel teater de laatste jaren is gaan genieten overschatten teatermensen algauw de mogelijkheden van zichzelf en van hun werk. Het is een fenomeen dat zich naar mijn gevoel ook elders voordoet. Allerlei skribenten bijvoorbeeld vinden het vandaag de dag volkomen vanzelfsprekend dat ze het zeer moeilijke genre van de column moeten gaan bedrijven, wat op zich erg is als ze er het talent niet voor blijken te bezitten, en wat vaak dubbel erg is omdat ze op die manier hun eerste taak: informatie brengen, verwaarlozen. Zo stond er een paar maanden geleden een hoogst ergerlijk stukje van Bob den Uyl in de Haagse Post, die met een aantal dichters naar Berlijn was geweest. Toevallig wist ik dat dat een niet onbelangrijke reis was: het ging namelijk om de organizatie van een soort festival van Nederlandse dichtkunst in de Duitse hoofdstad, een niet alledaags feit zou ik zo zeggen. Bob den Uyl presteerde het om zijn verslag van deze trip te beperken tot een badinerend verhaaltje over een partij schaak in de trein terug. Zelfoverschatting is dat, die mensen tot misplaatse pretenties leidt.

Wat Nancy 1977 betreft zijn de voorbeelden van dit gebrek aan zelfkritiek legio. Zo was er Christopher Tree uit Amerika die met een toneel vol gongen en trommels en allerlei andere soorten slaginstrumenten en -werktuigjes helemaal alleen een alchemie van geluiden produceerde, volledig en ter plaatse geïmprovizeerd, uiteraard, want je zou de kunstenaar eens regels kunnen voorschrijven! Zo was er ook de Braziliaanse danseres Marilena Ansaldi, die steunend op drie rekwisieten en vier dia-beelden, meende helemaal alleen avond aan avond volle zalen te moeten bezighouden met een „bewogen", vaag verhaal dat voornamelijk iets met haarzelf, haar geschiedenis en haar sores te maken had. En dan noem ik alleen nog de meest opvallende programma's in die zin, waar mensen alleen op het toneel gingen staan.

Ontvangst

Maar laat ik nog één keer proberen om tot mijn beloofde dagboekvorm terug te keren, en laten we daarbij voor het gemak veronderstellen dat de eerste dagen nu voorbij zijn. Een aantal kollega's uit België is inmiddels aangekomen, van wie één onaangekondigd, die dan ook schoftig werd ontvangen met de zin: we hebben hier al journalisten genoeg uit België. Op zichzelf vrij onverklaarbaar, deze reaktie, pas later zou blijken dat de nervositeit van de opvangdienst minder met het aantal journalisten uit België te maken had, dan met de eigen werkomstandigheden. En met nog veel meer, trouwens.

Op zaterdag, twee dagen na aankomst hier, is er de officiële receptie door de burgemeester in het stadhuis. Daar tref ik Ruud Engelander van het Nederlandse blad Toneel-Teatraal, die me influistert dat er iets broeit op het festival. De zaak moet zeer komplex zijn, maar zit in ieder geval vast op direkteur Jack Lang. Lang, die al met "Nancy" te maken heeft sinds het nog een heus studentenfestival was, die toen het festijn groter werd te zamen met teaterman Lev Bogdan leiding gaf, tot deze, zeker niet helemaal voor zijn lol, er de brui aangaf, en Lang alleen achter bleef; Lang, die inmiddels „Jonge" deken van de juridische fakulteit van de universiteit van Nancy is geworden, plus op een ongelooflijk streberige manier een links image kultiveert, plus in de laatste verkiezingen gemeenteraadslid van Parijs werd; Lang die hier tijdens deze receptie van de burgemeester de gouden medaille van de stad Nancy krijgt ter gelegenheid van vijftien jaar festival, die daarvoor op onbegrijpelijke wijze in Le Nouvel Observateur van de afgelopen week een artikel kreeg onder de kop Happy birthday to Jack Lang, de glamour-boy, de opvolger in de dop van zijn stadsgenoot Servan-Schreiber, die ook eens links was. Lang die een festival organizeert laat organizeren waarin Chili, en Allende, én Zuid-Amerika en wat nog meer mogen opdraven om zijn linksigheid aan den volkeren en der wereld te tonen. Maar wel een festival waar hij niets meer mee te maken heeft, waar de schadelijkste diskriminaties heersen bij de quantité négligeable, het voetvolk zogenaamd, tussen verschillende medewerkers en verschillende teatergroepen, en waar meneer Lang, in tegenstelling tot het „il est partout à la fois" van Le Nouvel Obs. nergens te zien is (om dan nog te zwijgen van de andere kwalifikaties die hem hier worden toegedacht: doué d'ubiquité, bouillonnant d'idées, tyrannique, insupportable, adoré, détesté, génial).

Pas nadat er een staking onder de medewerkers was uitgebroken was hij 's avonds, in supersnelle coltrui, omringd door zijn gevolg, een uur lang te bewonderen in het oude dekoratelier dat in Nancy als nachtelijk verzamelpunt dienst deed. Le fantôme du festival, zei Marijnen achter zijn rug, jammer, maar net niet hard genoeg. De staking, die in feite niet werd uitgevoerd, leidde tot een oplossing die de aktievoerders met een gelukkig gezicht meedeelden: personeel en teatergroepen zouden elk één derde van het beslissingsrecht krijgen op direktieniveau. Het is moeilijk in te zien hoe dat in de praktijk uit te werken is.

Dat wil absoluut niet zeggen dat de aktie geen recht van bestaan had, integendeel. En dat recht was er niet alleen voor het personeel, voor groepen, voor de journalisten zelfs, die met lede ogen moesten aanzien hoe voor Lang belangrijke kollega's schaamteloos werden voorgetrokken, maar ook voor het publiek. Normaal gesproken is het een eer voor een teatergroep om uitgenodigd te worden naar Nancy, en dus wordt geen vergoeding gegeven. Maar daarnaast zijn er ieder jaar de „prestige-projekten", produkties die in het Grand Théâtre op het Stanislas-plein gaan, en waar grof geld voor wordt betaald. Wat hier dit jaar aan dat prestige geofferd is, grenst aan het ongelooflijke. De folklore uit Shangai — daar hadden we het al over. Dan, voor ongeveer een miljoen Belgische frank, de „Opera van Wuppertal"; de puurste waanzin, de grootste kitsch in de slechte zin van het woord die ik in jaren bij elkaar heb gezien. Bij dit werk van ene Pina Bausch, ook alweer uitgeroepen tot genie — oh, de inflatie der woorden en begrippen — is Béjart nog een kleuter. En tenslotte was er een lief spektakel uit Roemenië, Jeugd zonder ouderdom genaamd van de groep Tineretului - maar wat moet ik nu nog met een lief sprookje, waar ik letterlijk bij in slaap val? Nogmaals, wat komt dat hier doen?

We moeten nu even kort zijn, anders komen we er niet. Ik noemde verschillende variëteiten Nancy-teater, van misplaatst tot slecht, om een schijn van volledigheid op te houden moeten nog de volgende soorten spektakels worden vermeld. Het koekoeksei in het nest: de smartlappen-pop of het schlagerfestival van Anacrusa uit Argentinië. Het vormingstoneel, voor mij die nu definitief het alibi voor iedereen die in naam van de goede zaak rotzooi verkoopt: The San Francisco Mime Troupe met zijn wagenspel. Het zielige werk: verbannen Chilenen in Parijs, onder de naam Teater Aleph (ik weet zeker dat wij als kinderen beter O Kruise den Vlaming mimeerden in de jongenspatronage dan wat Aleph durft te presenteren). De enige voorstelling om echt te lachen: de Friends Roadshow, maar hier nog in opbouw. Teater waar tenminste nog de aanzet tot een idee achter zat: People show, Cardiff Laboratory en Buto-sha uit Japan. Voorstellingen die echt de moeite waard waren: welgeteld drie op de ruim veertig. Dat is dan Bread en Puppet, een té vaste waarde om zo'n festival goed te maken: de groep Squat van de Hongaar Peter Halasz met een Rotterdamse produktie, de enige die iets nieuws bracht: een ingenieuze kombinatie van zaal en straattoneel met een ingebouwd candid camera-effekt: en tenslotte, niet nieuw, maar aangrijpend: De Dode Klas, met levensloze poppen en mensen als bewegende lijken, van de Pool Tadeusz Kantor met zijn Teatr Cricot 2.

Misschien is deze laatste de enige voorstelling om echt te onthouden. Het is in ieder geval de enige waarvan ik weet dat ze naar België komt. Pierre Vlerick van Proka's Zwarte Zaal in Gent was er, hij brengt het stuk in het najaar in samenwerking met Jo Dekmine van het Teater 140 in Brussel. De mensen van "de Beurs" in Brussel, die in de nazomer en teaterfestival organizeren ter gelegenheid van honderd jaar KVS in de hoofdstad, waren ook in Nancy, wilden ook graag Cricot 2, maar of hen dat lukt is nog onzeker.

Dat was het dan. Is er een algemene konklusie te verbinden aan dit festival en dit verhaal? Ja, al kan ik het hier niet meer argumenteren. Deze vorm van teater is volgens mij aan het eind van zijn krachten. De teatermakers van (vandaag en) morgen hebben hun belangstelling al verlegd: naar het grote spektakel met een zo rijk mogelijk geschakeerde inhoud. In die zin was het goed om in Nacy te zijn: je was er getuige van het afsluiten van een tijdperk in het teater, een historisch moment. Alleen moeten Nancy en Jack Lang zich dat kennelijk nog realizeren.

TOON VAN SEVEREN

Auteur Toon Van Severen

Publication Knack

Performance(s)

Date(s) 1977-05-18

Artiste(s)

Compagnie / Organisation