Schrijver en luxe-avonturier Hugo Claus

Literair wereldburger op de leeftijd des onderscheids

'Is het al eens gebeurd? Kan het nog gebeuren?' zijn vragen die de Vlaamse schrijver Hugo Claus (30 jaar geleden geboren) telkens opnieuw met zijn werk aan het publiek voorlegt, wél wetend dat het antwoord altijd van hemzelf moet komen.

'Wat is nieuw?' vroeg Claus tijdens een debat na de eerste opvoering van zijn eerste eenakter 'De getuigen' bij het Brusselse Kamertoneel in '53. En hij antwoordde zelf:

'Met een revolver op het toneel springen en op het publiek schieten, dat zou nieuw zijn, maar...'

Riep iemand uit de zaal: 'Dat is ook niet nieuw!'

'O nee?' repliceerde Claus, 'is het dan al gebeurd?'

Af- en aankomst

In een 'Bijdrage tot de geschiedenis van mijn geslacht' beschrijft Claus, hoe hij voortkwam uit de sterren, de viervoetige grottenmens 'die aarzelend zijn weg zocht naar het licht', de Gildeman, de huursoldaat, en een zekere heer X . Klaus uit Duitsland, die (misschien uit bewondering voor Napoleon) de K. in zijn naam voor een C. inwisselde. Diens zoon en kleinzoon werden vlaszwingelaars, de kleinzoon gewon een zoon die notarisklerk werd en Hugo Claus' overgrootvader. Slecht deurwaarder werd hij ook, met een goede reputatie als mens ('nen bruten, maar 'nen goên') en 9 kinderen. Zoon Maurice op zijn beurt kreeg 16 kinderen. Hij woont nog altijd - als grootvader van de schrijver Claus - in Kortrijk, gehuldigd door de Bond van Kroostrijke Gezinnen. Oudste zoon Jozef - vader van de schrijver - trouwde de dochter van sluismeester Van der Linden, Germaine die door haar 11 broers en zusters "de nonchalante" werd genoemd. De blonde "verontrustende zwerver" Jozef en de struise Germaine kregen 4 kinderen: Hugo (30),Guido (28), Odo (24) en Johan (21) die zij met min of meer succes grootbrachten in 26 verschillende woningen, verspreid over heel Vlaanderen: in Kortrijk, Ieper, Lovendegen, Oostende, Astene, Gent, Oostakker en Destelbergen.

Oudste zoon Hugo werd 5 april '29 door middel van de keizersnede geboren. Op het ogenblik dat Professor Sebrechts de studenten in de operatiezaal van het Brugse St. Janshospitaal (waar 6 Memlincs hangen) op de bijzonderheden van de even belangwekkende als gevaarlijke geboorte wees, weerklonk buiten luidruchtig getoeter. Een assistent liep naar het raam en riep uit: "Nee maar, een Chenard-Walker-" In de modieuze race-auto, 6 meter lang, zat welgemutst de aandacht trekkend niemand anders dan de a.s. vader. Alle a.s. verloskundigen vergaten de jonge kraamvrouw en hadden alleen nog maar oog en oor voor de kranige automobilist, op dat ogenblik onder meer drukker van 4 weekbladen, eigenaar van een nieuws- en advertentieblad, en schrijver van het (op eigen persen gedrukt) "Leven van de Heilige Germaine".

Van goed en kwaad

Toen er een tweede kind moest komen bezocht (eveneens per keizersnede arriverende) werd Hugo 18 maanden oud naar kostschool in Eeke bij Deinze gebracht: wat later naar een internaat in Aalbeke. Daar deed hij op zijn 4e jaar (met speciale toestemming van de bisschop van Brugge, mgr Henri Lamiroy), eerste communie, want hij kon al voldoen aan het voornaamste vereiste: het verschil te kennen tussen goed en kwaad. Hij bleef in Aalbeke, waar de nonnetjes 3 keer per jaar hun pupillen (vlak voor de vakanties) een bad gaven, het lichaam verborgen onder een slaapkleed en waar hij op zijn 10e tot "baasé werd uitegeroepen, door het dorp getrokken in een geitenkar, tot mei '40 toen de overwinnende Duitse troepen voor de 2e keer in de 20e eeuw Vlaanderen binnenvielen. Dat jaar is bovenal in zijn herinnering gebleven, omdat hij toen het geloof in God verloor tijdens de Elevatie van de Hostie ( "Daar kan toch niemand inzitten") een afgrijselijk benauwend gevoel; weken nog hunkerde hij als het ware naar een straf van God, maar durfde er met niemand over te spreken.

Tijdens de oorlog, weer in het ouderlijk gezin opgenomen, verzamelt Hugo foto's van Duitse jachtvliegtuigen, karikaturen van Churchill, Roosevelt en het "internationale Jodendom",bij luchtalarm loopt hij door de lege straten van Kortrijk en weigert tijdens bombardementen in de schuilkelders te vluchten. Maar in het laatste jaar van de oorlog werd de 15-jarige anglofiel (hij verachtte de Duitsers omdat zij verloren); hij droeg een korte golfbroek, witte "swing" kousen en lange haren, als alle leerlingen aan het St.Amandscollege en het Atheneum van Kortrijk.

Op andermans kosten

Hoe hij de bevrijding beleefde?

"Een revolver kopen van de Canadese soldaten, gedichten schrijven, chewing-gum proberen, wennen aan het trage ritme van de Amerikaanse liedjes wekenland dacht je dat het allemaal parodies van sentimentele liedjes waren".

In het kielzog van de familie ging hij van Gent (waar hij het provinciale Handels- en Taleninstituut en het Atheneum bezocht), naar Deinze (het St. Hendrikscollege zag hem als leerling) en weer terug in Gent werd zijn schooltijd bekroond met 6 maanden op de toneelschool. Op zijn 17e trok Hugo Claus bij zijn grootmoeder in Astene in, om er een historische roman over Zannekin (de 14e eeuwse Vlaamse volksheld en vrijheidsstrijder) te schrijven. Maar het gegeven verveelde hem, en hij trok met zijn Mechelse schapershond naar het boerendorp St. Martens-Leerne, waar hij zich 'savonds en 's nachts aan het schilderen zette. Om aan de kost te komen, en de verf te kopen voor de "afschuwelijke zelfportretten", die de dan nog uitgemergelde Claud vervaardigt; heeft hij overdag de meest verschillende baantjes. "Lui en onbetrouwbaar" hield hij het nog langst als gevelschilder in Gent uit, waar hij nu nog met een zeker welbehagen de gevels aanwijst, door hem 12 jaar geleden geschilderd.

"Het liefst ging ik op de daken, omdat het uurloon groter was en omdat niemand je controleerde. Je lag in de zon op het dak op iemand anders' kosten",

een sensatie die hij nooit meer heeft teruggevonden: hij leeft, zegt hij, overal en altijd "op eigen kosten".

Ook als schilder van buffetschilderkunst werkt Claus, landschappen, voor 'n meubelmaker gemaakt, die tegelijkertijd met een eetkamerameublement werden verkocht.

"Tien doeken op tafel, stoelen, kasten en hop, daar gingen de herders, waaiden de luchten eender blauw, groeide het gras eender groen" zegt hij, "vele Oostvlaamse families hebben een Claus boven hun buffet en weten het niet".

Suiker en champagne

Zo erg goed ging het hem niet en daarom verkoopt hij de hond, die meer eet dan hemzelf en trekt (van oktober tot december '47) met de suikerarbeiders mee naar Noord-Frankrijk. Bij zijn terugkeer gaat hij naar het ouderlijk huis; hij houdt het hier maar 4 weken uit en vindt dan onderdak in de hoogstgelegen kamer van Oostende aan zee, in het Hôtel de Londres, waar hij van de eigenaar (een kunstminnaar en dr.in de criminologie) buiten het seizoen voor niets mag wonen, eten en drinken - oesters, kreeft en champagne - als hij hem maar gezelschap wil houden.

Ondertussen heeft Claus als schrijver gedebuteerd, met een voor eigen rekening bij drukkerij Aurora in Moeskroen uitgegeven bundeltje gedichten "De Kleine Reeks"; 100 exemplaren die nu onvindbaar zijn. Van een symbolische roman met sadistische inslag worde 14 pagina's opgenomen in "Arsenaal", een jongerentijdschrijft. In een 2e dichtbundel "Registreren" (200 exemplaren) komt Claus' eerste "experimentele" gedicht voor dat hij opdroeg aan de grote Franse dichter Antonin Artaud, die in maart '48 krankzinnig zou sterven, 3 maanden ndat Claus hem tijdens een driedaags bezoek aan Parijs in de 'Bar Vert" op St. Germain-des-Près had gadegeslagen aan het einde van het suikerseizoen dat hem in '53 zou inspireren tot 'n kort verhaal, en in '58 tot zijn derde toneelstuk "Suiker".

De Metsiers

In de visserscafe´s en nachtkroegen van Oostende ontmoette Claus de bohémien Dries Masure, die uitgever was geworden door zijn eigen werk te laten drukken en ermee in cafe´s te leuren. Masure zag iets in de 19-jarige Claus en beloofde hem 500 franken voorschot, en nog eens 250 franken bij aflevering, als deze hem een Amerikaanse thriller levert. Claus zet een intrige op, die in Chicago speelt, verscheurt die intrige en schrijft in 5 weken "De Eenden jacht". Ondanks het feit dat Masure veel publiciteit rondom het boek had gemaakt, met romantische foto's van de piepjonge auteur, wil deze het boek niet meer, omdat het geen Amerikaanse thriller meer is. Bovendien kan hij het niet uitgeven omdat zijn drukker nog 1000 franken van hem tegoed heeft. Claus, die zijn manuscript terugkrijgt, stuurt het eind '48 als "De Metsiers" in, voor de Leo J. Krijnprijs, die elke 4 jaar het beste onuitgegeven boek in Vlaanderen bekroont. In '43 ging de prijs naar Louis-Paul Boon voor "De voorstad groeit", in '46 werd hij niet uitgereikt en in '50 werd hij aan Claus toegekend. In '54 gaat de prijs - groot 25.000 franken - naar Wim Meeuwis' "Geen scherzo voor de goden" en in '58 naar Jan Walravens' "Negatief", zie H.P. 12/4/58. Door de firma Manteau in Brussel uitgegeven, worden er van "De Metsiers" (door Vestdijk "waarlijk subliem" genoemd) maar enkele duizenden exemplaren verkocht; als pocketboek van de Bezige Bij heeft het 10 jaar later een oplage van meer dan 10.000 ex., als "Duck Hunt" verschijnt het in Amerika (bij Random House) bijna onopgemerkt, al schrijft de New York Times: "An authentic find and an eaxiting discovery"; in Frankrijk waar alle boeken van Claus bij Les Editions Fasquelle verschijnen zegt de Nouvelles Littéraires van "La Chasse aux Canards": "Un curieux livre qui témoigne de la part d'un jeune auteur de dons exceptionnels". In Japan verschijnt het in '57 als "Kamo-Ryo". De aanstichter van dit al, Dries Masure, was ondertussen vergeten en ongeacht ongeveer 50 jaar oud, overleden.

Debuten

Terwijl Hugo Claus per dag 20 tekeningen en gouaches maakt, 3 films ziet en op het verschijnen van zijn eerste roman wacht, heeft hij nog tijd plannen te beramen voor de uitgave van een tijdschrift, dat zijn vader zou moeten uitgeven. Het zou "Janus" heten, en als mederedacteuren koos Claus Jan Walravens (de grote Vlaamse promotor van Claus' talent, die over diens sadistische verhaal, in "Arsenaal" verschenen, zou schrijven: "Zo sterk, zo uitzonderlijk van inhoud en atmosfeer,dat ik het wel nooit meer vergeten zal"), Gerard van Elden, Hubert van Herreweghen en Joris Blondiau.

De eerste redactievergadering werd een fiasco, het blad verscheen niet en de medewerkers, die al waren aangezocht, verdwenen weer in de anonimiteit. Toen "Registreren" was verschenen, richtte Jan Walravens het tijdschrift "Tijd en Mens" op, met als mede-redacteuren Tone Brulin, Louis-Paul Boon en Hugo Claus. In dit blad, het eerste Vlaamse tijdschrift van degenen die in Nederland de 50-ers worden genoemd, publiceerde Claus, behalve omslagtekeningen, het pantomimegedicht "Zonder vorm van proces" dat hij op een avond, in militaire dienst, had geschreven in de eetzaal van zijn kazerne. "De smerigste soldaat, ooit gezien", zegt Claus van zichzelf in zijn soldatentijd, die hij als redacteur van het soldatenweekblad "Soldatenpost" doorbracht, met jeep en chauffeur tot zijn beschikking. Uit die dagen dateert ook zijn activiteit, als enige Vlaamse schrijver als medewerker van COBRA, het orgaan van de internationale experimentele groep. Met de Deen Asger Jorn en de Nederlander Corneille exposeert hij gouaches, waarvan er een, voornamelijk gemaakt met koffie en tandpasta, door de Belgische staat werd aangekocht. Toen het Gemeentelijk Museum van Oostende dit werk 6 jaar later wilde tentoonstellen, bleek tot plezier en verdriet van de kunstkritiek, de koffie geheel en al vervluchtigd.

Elly en Parijs

In Oostende ontmoette de 21-jarige Hugo Claus ook zijn aanstaande vrouw, de 19-jarige struise Elly, blonde dochter van de daar wonende Nederlandse reder Overzier. Met Salvador Dali Hölderlin en zijn lievelingsdier, de valk, heeft Claus volgens eigen zeggen gemeen dat hij man van één vrouw is, al is hij dol op alle mooie vrouwen. Hij vergezelt zijn Elly, die de artiestennaam Norden aanneemt als zij door de filmregisseuse Jacqueline Audry in een revue ontdekt wordt, waaraan zij "voor de grap" meewerkte, naar Parijs waarheen zij is uitgenodigd en waar zij een van de kostschoolmeisjes in "Olivia" (met Edwige Feuillère en Simone Simon) zal zijn. Zij gaan voor 2 maanden - de duur van de film - maar blijven in Parijs wonen op veel adressen aan de Rive Gauche - 3 jaar lang. Robert Siodmak vraagt Elly Norden naar Hollywood te komen, maar zij weigert omdat Hugo er niets voor voelt mee te gaan. Salvador Dali vraagt haar of zij mee wil doen aan een film die hij op de Place de la Concorde wil laten spelen (zij moet naakt op handen en voeten, uit een metro-uitgang komen, en een kruiwagen voorstellen), maar zij weigert. De film gaat trouwens niet door. Wél is zij een van Blauwbaards vrouwen in de gelijknamige film van Christian Jacque, met in de Franse versie Pierre Brasseur, en in de Duitse Hans Albers als Blauwbaard. De Nederlandse schilders Appel en Corneille, die Claus kenden uit de COBRA-beweging, en die ook dat jaar ('50) in Parijs waren komen wonen, brachten Claus in contact met andere jonge Nederlanders in Parijs, de schrijvers Hans Andreus, Simon Vinkenoog en Rudy Kousbroek. Hij wordt daar voor Nederland "ontdekt" - en Vinkenoog neemt hem op als enige Vlaming in zijn bloemlezing "Atonaal". Tijdens een bezoek van de grote poëzie-uitgever A. A. M. Stols in de zomer van '51 verkopen Andreus, Claus en Kousbroek hem - die in zijn fonds wil vernieuwen- in Parijs hun (nog te schrijven) dichtbundels. Van Claus zal het zijn eerste Nederlandse uitgave worden; de bundel "Trancredo Infrasonic", in recordtempo geschreven, zij zullen Stols niet direct nieuwe glorie brengen: met Kousbroeks "Begrafenis van een keerkring", en Andreus' "Italië" zal Claus' undel de vrucht van deze ontmoeting, enkele jaren later in de uitverkoop opgeruimd worden.

De eerste jaren van het decennium '50 zijn voor de 50-ers poëtische hausse-jaren, beginnend met (nu onvindbare) bundeltjes poëzie in eigen beheer. Claus publiceert gedichten in Simon Vinkenoogs privé-tijdschrift "Blurb", gedichten van zijn hand komen voor in het uitgaafje "Vierendelen" van de Parijze Nederlandstaligen Andreus, Campert, Claus en Vinkenoog, hij publiceert gedichten met lucifers op papier overgebracht in een boekje, met handgekleurde tekeningen van Karel Appel: "De blijde en onvoorziene week" en hij publiceert in 200 exemplaren een poëtisch essay over het werk van zijn vriend, de schilder Corneille. In een hotelkamer aan de Rue de Seine schrijft hij dan zijn 2e roman "De hondsdagen", een schrijnend verhaal dat in Gent speelt, terwijl zijn gezellin Claus' tekeningen onder haar naam aan Franse filmproducers verkoopt....

Rome: de koele minnaar

In '53 vertrekken zij voor vakantie naar Rome, waar zij gaan wonen in hetzelfde pension, waar de Russisch-Italiaans-Nederlandse regisseur Sjaroff woont. Terwijl Elly in Rome hoopt vaste voet in de filmstijgbeugel te krijgen via een rol in Lattuada's "La Spiaggia" (met Martine Carol als vakantiehoudend hoertje met kind en Raf Vallone als de aardige jonge burgemeester) en zij zich voor omslagen van filmtijdschriften en fotoromances (stripverhalen in foto's) laat fotograferen, schrijft Claus zijn eerste toneel: 6 eenakters onder de verzameltitel "De Capriccio's" ("de hysterische gillen van de (uiteraard) gefrustreerde dichter", zegt hij erover in '58), die nooit zijn opgevoerd; enkele andere eenakters, en zijn eerste avondvullende en grootste succes "Een bruid in de morgen". Voor enkele maanden weergekeerd in Oostende, schrijft hij de eerste nota's voor "De Oostakkerse Gedichten", Claus' (en Vlaanderens naoorlogse) belangrijkste dichtwerk. Intussen zijn 50 gedichten uit de jaren '49 tot '51 verschenen onder de titel "Een huis dat tussen nacht en morgen staat". Claus vergezelt zijn gezellin op een tournee met Anna Magnani en Walter Chiari in een "revista" (het Italiaanse equivalent van een musical met sketches, ballet en conférence) door heel Italië en doet hierbij ideeën en sfeer op voor zijn 3e roman "De koele minnaar", ('56) niet een van zijn beste boeken, dat evenwel een groot verkoopsucces wordt (Zo verkoopt Claus op de Rotterdamse boekenmarkt in '57 op een namiddad er zelf 128 ex. van).

Authentieke nieuwheid

In zijn 3e jaar in Rome staat Claus op de bus en hoort overal rondom zich Italiaans praten. Hij vraagt zich af waarom, ondergaat een gevoel van vervreemding, verlies en keert abrupt naar Vlaanderen terug, waar hij zich in Gent vestigt. Zijn kleren, boeken en andere bezittingen worden hem na een paar maanden vanuit Rome nagezonden, nadat Hugo en Elly hun achterstallige huur voor de kille kamers, die zij in een modern blok bewoonden, hadden betaald. Het komt dan tot een huwelijk en Claus geeft in Brussel bij de dadaïst-estminet-houder Geert Van Bruane een glorieus feest, waar hij al zijn vrienden van verschillende nationaliteiten terugziet. Als getrouwd man wordt hij zelfs directeur - slapend vennoot van zijn broer Guido -in de drukkerij "Bredero". Voor het eerst vestigt hij zich, als schrijver, in een eigen huis.

6 jaren buitenland hebben Hugo Claus, die een vroegtijdige rijpheid werd verweten en het etiket "wonderkind" met gelatenheid droeg, gevormd en tot mens gemaakt. Het waren belangrijke jaren, niet alleen omdat Françoise Sagan hem de lauwerkrans, behorende bij de Prix "Bonjour Jeunesse" (ontvangen voor zijn "Chasse aux Canards") op de slapen drukte - hij heeft kunnen omgaan met lieden van allerlei allooi, en zijn belezenheid kunnen aanvullen met belevenissen.

Het blijkt bij zijn terugkeer, dat Claus hoe langer hoe meer geïnteresseerd is geraakt in het toneel: hij schrijft in '57 "Het lied van de moordenaar" en in '58 "Suiker," beide, evenals "De bruid in de morgen" door Ton Lutz gebracht nadat Guus Oster (voor de Nederlandse Comédie) en Karl Guttmann (voor de Haagse Comédie) het stuk hadden geweigerd, omdat er een zelfmoord en een vleug bloedschande in voorkomt. In Parijs gaat de Bruid (onder regie van Sacha Pitoëff) als "Andréa, ou la fiancée du matin" gelijk met de Nederlandse première; het stuk wordt dadelijk op waarde geschat.

In Duitsland wordt het opgevoerd als "Die Reise nach Deutschland", in New York zal het dit najaar in het Cherry Lane Theater gaan.

"Waaraan, zo niet voornamelijk aan ingeschapen vroegrijpheid" vroeg grand old man van de Vlaamse letteren, Teirlinck zich af naar aanleiding van "De bruid in de morgen," "is dan de overdracht toe te schrijven die van Claus' verbeeldingen uitgaat?" En hij beantwoordt zelf de vraag die hij de 24-jarige stelt: "Voor mij is het de authentieke nieuwheid van een kunst, die niets, of zo goed als niets aan heersende modieusheden ontleent".

"Eigentijdse" lachkrampen

Is het al eerder gedaan? In "De Metsiers" waren invloeden van de Amerikaanse romancier van het zuiden Faulkner te bespeuren, in de schetsen van "Natuurgetrouw" vindt de ingewijde iets van de Franse dichter Henri Michaux terug, de hele 20e eeuw komt in het werk van Claus naar voren: inclusief de thrillers, de B-films, de moderne jazz en de schilderijen van de tachisten. Modieusheden? In ieder geval ook de bezittingen van een homme averti, een jong schrijver die de handicaps van de wereld kent, die de draak durft doden die "eigentijds" heet, een nieuw journalistiek heilig huisje.

"Omdat ik een (voor de lezer overduidelijk) gebrek aan methode en aan inzicht heb wanneer ik aan het werk ga," schreef Claus naar aanleiding van zijn te Brussel van zijn eerste, tot heden niet opgevoerde blijspel "Mama, kijk, zonder handen!," "besloot ik dit maal te proberen hoe vaag ook mijn doelwit onder ogen te krijgen. Ik schreef neer : "Eigentijds," onderlijnde het en noteerde daar onder: De H-bom God; de Gaulle; het kolonialisme, het Jodendom; armoede; wanhoop; folteringen; absurditeit; schizofrenie; het negerprobleem; Budapest; China; Israël;Libanon: Zuid-Afrika; Amerika; Rusland, en van het krampachtig lachen gooide ik bijna mijn Parker-51 tegen de vloer."

De "eigentijdsheid" van dit getuigenis valt op, als men het vergelijkt met een Volkskrant-interview met Cees Nooteboom (25, door Claus "de gewiekste leerling van de klas" genoemd) naar aanleiding van de première van diens stoffige "Zwanen van de Theems".

"Hoe kan een mens vrolijk schrijven, als hij maar een krant of boek hoeft open te slaan om onder de indruk te komen van berichten over Algerije, de negers of gebieden achter het IJzeren Gordijn?"

Zwoeger en genieter

Als een "wanhopige machtswellust" omschrijft Claus zijn omschakeling naar het schrijven voor toneel, het verlangen naar een onmiddellijk contact tussen zichzelf en " de troep samengeschoolde loeders, vitters, kijkers". En daarbij past hij geen systeem toe, behoort hij niet tot een school, werkt niet met het stramien, of het zou de schering van het onderbewustzijn moeten zijn, maar probeert "de creatieve gooi met de pet," zoals Claus' vriend Appel maar wat aan rotzooit. In een 8-kamer, 2-verdiepingen huis aan de Predikherenlei, uitziend op het 13e-eeuwse Cisterciënserklooster in Gent, voor welke stad hij ook een klank- en lichtspel schreef, "historisch gefundeerd en dramatisch voor elck wat wils", leeft Hugo Claus een wankel, toch comfortabel bestaan: 300 jazzplaten, schilderijen van Alechinsky, Appel, Raveel, een wandschildering van Asger Jorn, een gouache van Miro, een ijzersculptuur van Tajiri en aan zijn Empire-bureau een in alle richtingen beweegbare president-commissaris-stoel, hem aangeboden door de duirectie van zijn uitgeverij De Bezige Bij, die hem en zijn literaire en toneelvrienden in april van dit jaar een groot feest aanbood in Amsterdam, (schade aan gebroken glaswerk ƒ 250.-) ter gelegenheid van de "âge de raison" (30), die hij had bereikt. Hij heeft het te druk met schilderen, halteroefeningen en bokslessen, nietsdoen en werken, eten en gauw even geldverdienen om zich af te vragen wie en wat hij is. Hij is een zwoeger, die wat hij schrijft, met kroontjespen 4 keer overschrijft (2 à 3 pakjes Gauloises rokend per dag) voor hij ermee tevreden is, hij is ook de slenteraar die in de straten in Gent, op bezoek in Amsterdam of Parijs niets doet, gedreven door een voortdurende onrust, geen uiting van "geestelijke armoede", een verwijt dat wel tot Claus wordt gericht.

"Alsof besluiteloosheid, wantrouwen, onverschilligheid niet een even goede voedingsbodem voor de intelligentie zouden zijn als politiek enthousiasme, medelijdenen statistieken-eruditie".

Hij heeft, zegt hij, weinig te vertellen over politiek of sociale situaties - desalniettemin legt hij problemen te over voor,

"alleen niet op een schoteltje van een essay of een discussie gepresenteerd, maar inherent aan de materie, gevangen in de optiek waarmee ik de dingen benader".

Die optiek is er een, beïnvloed door de oorlog, die in al zijn vormen (vooral in de verhalen, gebundeld als "De zwarte keizer") opduikt, de 3 door hem als voornaamste erkende invloeden: surrealisme, dada en het existentialisme, "de absurde menselijke staat die geboorte geeft aan een high-voltage-droom", het voorbeeld van diegenen die dwars tegen de wereld in wilden leven: Beckett, Kleist, Michaux, Breton, Strindberg maar ook Ludwig van Beieren, de krankzinnige vorstelijke vereerder van Richard Wagner (eenzelfde passie bindt Claus aan Frank Sinatra, al wiens platen hij bezit en al wiens films hij herhaalde malen heeft gezien), een caleidoscopisch karakter: trots en narcistische ijdelheid, wantrouwen en geslotenheid, hartstocht en grootmoedigheid (ook in het vertellen van leugens), vitaal, gepassioneerd en sceptisch. Maar bovenal een gloeiende warmte in gevoelens voor misdeelden, die ook (in zijn eerste blijspel) de "Tricheurs" van deze tijd kunnen zijn: de klaplopende fantasten, de pathologische kinderelijke leugenaars.

Morgen is alles voorbij

Het klimaat waarin hij leeft: morgen is het voorbij, morgen is er niets. "Cavalier seul" in het Vlaanderen waar hij woont, en waar - zegt hij- de analfabeten in pers, radio, televisie en film te welig tieren. Van de 24.000 exemplaren die van Claus' herschepping van Dylan Thomas' "Onder het melkwoud" werden verkocht, gingen er 302 naar Vlaanderen, op elke honderd boeken zijn er 9 voor de lezers in zijn moederland.

Dat hij zijn collega's niet geregeld ontmoet, behalve de Fransman Gaeton Picon die in Gent Franse literatuur doceert, Louis-Paul Boon en Jan Walravens, vrienden van het eerste uur, is dus al te begrijpelijk, evenals het feit dat hij in hoe kan hij in Nederland publiceert en in Frankrijk en Italië meer vrienden telt (Jacques Audiberti, Francis Ponge, Georges Schéhadé, Jean-Marie Serreu, Alberto Burrien en Gianni Dova) dan in zijn vaderland. Is het al gebeurd? vraagt Claus, die van zijn pen moet leven, zich af en zoekt nieuwe wegen om te begaan. Hij durft de film aan, waarvoor hij het draaiboek schreef naar de niet-filmische roman "Dorp aan de rivier" van Antoon Coolen, de mislukking van een televisiestuk "Vakantie aan zee", en een niet "gebeurd" opera-libretto.

De vlooien in zijn vel

Aan de debetzijde staan de oorspronkelijke vertalingen - van Büchner en Dylan Thomas - een nieuwe dichtbundel en een andere keuze uit zijn gedichten die in het Frans gaat verschijnen, een nieuwe roman, waaraan hij sinds jaren werkt - wel wetende dat al wat hij doet nauwlettend wordt gadegeslagen - en een nieuw filmscenario, dat volgende lente zal worden verfilmd. Hugo Claus heeft een stekelige huid van weerbaarheid aangetrokken rondom de weerloosheid, die in zijn werk tot uiting komt. Als hem door een krant gevraagd wordt: "Wat denkt u van theatercritici?" dan antwoordt hij "Bekommert een leeuw zich om de vlooien in zijn vel?" en als men hem vraagt, waarom Karel Appel zijn meest geliefde schilder is, geeft hij ten antwoord: "Omdat het een vriend van me is."

"Een gelukkig man, door de twijfel verrast" was hij in een van de schetsen uit "Natuurgetrouw".

"Op een dag twijfelde ik weer. Het gebeurt mij niet zoveel. Minder en minder zelfs. Je weet hoe het gaat, als je beroemd geworden bent en nog jong, met honderdmaal zoveel talent als wie je (toen je jonger was) benijdde, als je het geloof, het geluk en het lot (dat men vroeger de Moira noemde) in de mouwen hebt, met op je schoot de mooiste filmster en in je zakken zakken volgeld (in dollars), alsje goed gevormd bent, met een zuiver profiel. Toen twijfelde ik en ik wist niet hoe het kwam. "Ik moet het nagaan, onderzoeken, de pijnlijkste details op de pijnbank leggen", dacht ik. Maar de filmster zei: "Zoen mij, streel mijn lichte leden" en de uitgever: "Schrijf mij een roman met veel wanhoop, daar ben je op je best in" en de tijd om te onderzoeken kwam niet...."

De ondertussen tot een robuuste persoonlijkheid (88 kilo) uitgegroeide Hugo Claus zal nog wel strelen en een roman vol wanhoop schrijven,(omdat hij daarin op zijn best is) want hij is een vitalist die zijn kracht put uit een pessimistisch credo:

"Ik heb niet het minste geloof in de mensheid. Wie hun hoofdartikels leest, wie ook maar even hun dolle run naar de maan aankijkt die hun beter toelaat de volgende wereldoorlog te beheersen, hoe kan hij in dit ras nog geloven? Met behulp van Mozart misschien? Haha".

Is het al gebeurd, dat een 30-jarige schrijver de waarheid kon schrijven? Hugo Claus is er misschien noh het dichtst bij.