Een Huis maken met Woorden en Hugo CLAUS

ER GEBEUREN SOMS ZELDZAAM MOOIE DINGEN, die je ontwapenen. Herman Teirlinck schreef na een ontmoeting met de jonge Claus, over een roos die hij vond groeien in zijn tuin. Die glorie heb je niet beleefd. Maar wanneer je van het wederzijdse gesprek wegrijdt, van het milde openhartige schaakmat zetten zonder leugens, ben je beschamend blij een kinderlijke waarheid rijker te zijn.

LEIDEN IS EEN STAD waar de riolen open liggen en grachten heten. In Gent stinkt de trage, zwarte Leie harder. Evenwijdig met de Leie loopt de Predikherenlei, dieper de stad in de Veldstraat, tussen beide een smal steegje, waarin een schijnbaar leegstaand, hoog, gevelvuil huis staat met een naamloos belknopje. Close up : in kikkerperspectief, een dik, Romeins behaard hoofd, dat uit het hoogste raam ,o ja' roept, is Hugo Claus.

Vanaf de derde verdieping begint een rode traploper, wanneer je helemaal bovenkomt — hij leeft als een arend — moet je hijgen, misschien omdat je te veel rookt, wat hij ook doet gezien de hoeveelheid zware Franse en Egyptische geparfumeerde op de schrijftafel voor de muurschildering van Asger Jorn. Uit Sherry en Wodka kies je het eerste omwille van het vroege uur. Hij dikker, gemakkelijker, welgedaner dan vroeger, die je toestand (nog ruim 4 maanden verplichte informatiedienst bij het leger) kent, begint met het verhaal van Hugo Claus als redacteur van Soldatenpost : "Van mijn kolonel niets dan goeds, hij kwam veel te laat, wenste ons uren te vroeg goede avond en leefde verder al krantenlezend tussen 2 schuiven, een met snoep, de ander met obscene foto's"

Proza

TUSSEN TALLOZE BLADZIJDEN (zijn felle, tot naakte letters herleide handschrift) poëzie, toneel en proza — de altijd overvloedige creativiteit van een groot talent — heeft vooral dit proza zijn in het bijzonder voor Nederland geldend succes blijvend bevestigd. Van "De Metsiers" houdt hij nog heel veel, "De Hondsdagen" is een te vlug geschreven chaos en "De koele Minnaar" niet meer dan een lichte vertelling. Nu doceert Claus, verwijtend naar je 22 jaren, beminnelijk pratend en oprecht : "Een volwaardig romanschrijver moet minstens 30 zijn. Er wordt van hem meer geëist dan van de lyrische dichter, die altijd jong en wat imbeciel is, dat ook moet zijn.

Opwellingen en flitsen zijn gevaren voor de roman die kracht, volharding, hersenwerk en logica vraagt.

Het is een bijna moderne traditie zonder uitgesponnen, vooraf bepaalde intrige te werken. Zo ook Claus. Wel is er een thema. In zijn verbeelding zijn er statische elementen aanwezig, allen in zeer nauw organisch verband met dit thema, aan dewelke tijdens het schrijven structuur gegeven wordt.

"Kijk", verduidelijkt Claus "in de roman die ik nu schrijf, hij sluit wat aan bij hondsdagen en er zit veel film in travelings, flashbacks zooms,...is er een fragment van een 12-jarig jongetje met een tennisbal, dat al veel vroeger leefde in mijn verbeelding, die reeds maanden tevoren rond het romanthema werkte en dat nu pas in het verhaal zijn plaats kreeg".

In verband met je eigen laatst geschreven kort verhaal, dat voor jezelf een stylistisch programma betekent, vraag je Claus of een totaal geladen roman kan lukken.

"De leesbaarheid is voor een roman hoofdvereiste. Een boek geheel gebaseerd op woordgeladenheid is in die zin een onmogelijkheid. De grootsheid van een roman vindt zijn mede-oorzaak in de dosering van hoogtepunten en rustpunten."

Terwijl je nadenkt of je docent grootheid en succes niet verwart, citeert hij enthousiast, blij dit te kunnen doen zijn lievelingsauteurs: Gogol, Joyce, Pound, Roethke, Beckett, Borges. 'Confidence Men' van Melville is prachtig en 'Ferdy Durke' van Witold Gombrowicz moet je absoluut kopen. In het Nederlands wordt het bepaald moeilijker, je helpt hem de weg op door de naam Simon Vinkenoog te suggereren, zijn eerste boekje vindt hij leuk omdat "ik er zelf in speel", voor het overige is het een meesterlijke reportage.

Maar Nescio daar houdt hij echt van en Willem Frederik Hermans heeft met ,De God denkbaar' een prachtig boek geschreven. Dan is er nog Harry Mulisch wiens proza zo zeer boeit, omdat het hem totaal vreemd is en omdat Harry een van zijn beste vrienden blijkt.

En jij die dacht dat ze zo boos Op elkaar waren, je had onlangs nog enkele onder-de-gordel-stoten van H.M. tegen H.C. gelezen, je besluit niet te glimlachen en het later eens aan Mulish te zeggen. Dan is bij Claus de bedachtzaamheid van het oorlogspad voorbij, hij jubelt over Louis Paul Boon "die maakte een reeks boeken waaruit ik er enkele zou willen geschreven hebben".

Wanneer zijn vrouw (later zal ze koekjes brengen), iets te mannelijk door de broek, het korte groeten en de haast, de werkeloze 'Haagse Post' onder zijn ellebogen wegrukt en hij haar als een duivel nakijkt, vragend "ben je ook getrouwd?" en blij teleurgesteld is als je negatief ,bijna' knikt, is het tijd om van onderwerp te veranderen. En...

de dichters...

zeg je. Je gelooft niet dat hij veel van dichters houdt, dat er een hem volledig bevalt. Je schuift er voorzichtig de naam Lucebert door

en hij "Te veel esthetiek, oude wijvenkantachtig gekuntsel, soms goed, maar woordgepuzzel. Ik hou van kracht."

En hij die zich de grootste onder de Vlaamse dichters roemt?

Waardeloze verwaandheid. Hij beweert geen gedicht meer in Vlaamse bladen te publiceren, net of het bij ons indruk moeten maken zijn 'words, words, words' niet meer te kunnen lezen. Er zijn luchtzakken, die zich zo belangrijk voelen dat wanneer zij niet om de maand 3 hunner gedichten gepubliceerd zien, geloven dat de ontwapeningsconferentie wordt stopgezet. Dan gaat het over POEZIE. Je begint met de opmerking dat je zijn poëzie wel ongemeen prachtige literaire teksten vindt, maar te weinig zuiver om echte dichtkunst te zijn. Als hij kijkt, raak je even verdwaald in je woorden en verduidelijkt dat je van korte, glasheldere woordverzen houdt die maar één spanning dragen, identiek aan de poëtische oorsprongsspanning en niet van duizend beelden, van treffers en breaks...

Hij onderbreekt driftig, fel pratend, aanvallend: "Zuiverheid! Dat woord brengt me de gal naar de mond (een gebaar van maag naar mond). Jullie loopt achter die zuiverheid aan, stapt op je tenen door de modder en eens op het hoge niveau van de zuiverheid merk je niet vuile voeten te hebben en besmeur je alles. Ik ben een proleet. Ik leef in de modder. Ik weet dat ik vuil ben. Ik was me daarna. Ik word zuiverder."

In het voorjaar zal opnieuw een bundel van hem verschijnen, 130 gedichten. Jan Walravens was over het manuscript ontsteld, beweerde dat hij vervallen was tot de belijdenispoëzie van Van de Woestijne.

Later zou Walravens je verzekeren : "De avant-pre-mière was schitterend. Inderdaad de geest, vermoeidheid van Karel Van de Woestijne, maar wat een stijl."

Je weet dat er verzen instaan als : ,Ik wond mij meer en trager aan de jaren.'

Je hoopt, en praat weer verder over...

Schilderkunst

VAN DE ABSTRACTEN houdt hij niet heel veel, van de figuratieven helemaal niet vermoedt je, het meest nog van de COBRA schilders.

Als Belg is Alechinsky de beste 'maar toch te aardig, te soepel, te gemakkelijk, ik zou nooit een doek van hem kopen.'

En Appel? Hij schreef er 150 paginas over vol.

"Hij is mijn beste vriend. Een kerel. Ik geloof dat hij nooit leest maar over Nietsche kan hij uren gewetensvol enthousiast praten, denderend en interessant. Vooral als er vrouwen zijn praat hij als een bezetene."

"Ik schilder zelf elke dag, exposeer nooit alleen, wel in groep, zeer onlangs nog in Munchen waar ik met Pierre Alechinsky de enige Belg was".

Hij is eerlijk jeugdig blij dit te kunnen zeggen.

"Schilderen is bijzaak. Ik ben litterator. Schilderen is mij een soort therapie, ik doe het uit behoefte iets fysieks te doen en ik kan niet tennissen."

Als je over je eigen belangen praat: Naar De Nieuwe Vlaamse School gaat hij wel kijken, de groep kent hij niet maar :

'Vandenbranden lust ik bepaald niet, van Van Anderlecht zag ik onlangs te Gent mooi werk, Jef Verheyen's 'subtiele lichtspel' doet me hoegenaamd niets, hoewel ik 2 jaar geleden een knap doek van hem zag in Diest.'

NA 2 UUR PRATEN verschijnt zijn vrouw weer, vriendelijk opmerkend dat het meer dan hoog tijd is voor een afspraak naar Brussel. Het is zaterdag. Op de reis langs de trap verzekert hij dat het niets is te leven van de pen, dat hij het zonder vlug genoemde scenario's voor Italiaanse films ook niet kon, dat je nog best kunsthandelaar kan worden. Bij de deur 'als je weer eens in Gent komt...' en hoop je elkaar weer te zien. Echt.

NIC VAN BRUGGEN.