Woorden als messen

Hugo Claus' verweer tegen de tijd

Amper 36 jaar en reeds 10 letterkundige prijzen (onlangs de H. Roland-Holstprijs voor zijn toneel; de staatsprijs 1955 voor zijn stuk «Een bruid in de morgen»), 15 dichtbundels (o.a. «De Oostakkerse Gedichten» en «Tancredo infrasonic»), 4 romans (De Metsiers); korte verhalen (de bundel « De zwarte keizer»), 5 toneelstukken (Kijk Mama, zonder handen), eenakters, een studie over Karel Appel, een monografie over L.P. Boon), 6 vertalingen van toneel (o.a. van Georges Büchner) en van een luisterspel («Het melkwoud » van Dylan Thomas), T.V.-realisaties (Anthologie, van oud-Griekse poëzie), filmscenario's (o.a. van zijn toneelstuk "De dans van de reiger" - film is bijna klaar - en van « De stille kracht» van Couperus), vele schilderijen en tekeningen: Hugo Claus, geboren te Brugge. Wil enkel van de kunst leven.

«Indien ik niet zou schrijven zou ik er niet zijn », zegt hij. «Ik kan me niet herinneren niet te hebben getekend of geschreven. Kwam ook wel door de geïsoleerdheid , in een kostschool» (Hij vluchtte in zijn jeugd tweemaal van huis).

« En uw akademielessen van beeldhouwkunst?»

Hij antwoordt: «Ik heb nooit beeldhouwwerk tentoongesteld. Als ik hier een tijdje ben, ga ik misschien weer eens beeldhouwen».

Sedert maart woont de kunstenaar (na Gent, Parijs en Rome), met zijn vrouw, de filmactrice Elly Norden, te Ten Hole in Nukerke (bij Ronse), in een afgelegen boerenhof, buiten opgefrist, binnen knus ingericht. In de grote zacht-kleurige living, met open haard, bibliotheek en enkele abstrakten (een doek van Jorn), ontvangt me de artiest — bonkig mandarijnachtig, met gebrild gelaat, in slordige bluejeans, wit-rood geruit hemd (met open kraag), bruine trui en slofschoenen. Verwarde krulharen, diep geborgen zachte, ogen (zijn zoontje Thomas erfde ze) en zware werkmanshanden (hij was gevelschilder te Gent en Londen, seizoensarbeider in Noord-Frankrijk — zijn stuk «Suiker» verwijst ernaar)! Een warme stem en ongekunstelde omgang (Thomas Wipt nu en dan op papa's schoot) vallen op bij deze bitter-fijngevoelige taalalchimist. Hij doorkerft Het Woord, doordelft, splijt, kapt, kastijdt, exploreert, hypnotizeert het, duelleert ermee... «And the rest is poetry»: vuurwoord van ontroering, woordsteen van opstandigheid, oerleven, ziel, corpus, incarnatie...

«Ik ben een voorbije vewondering »... « dat ik toch die steen geworden ben waaronder het ijskristal ontdooit». "Wie het overleeft, schrijft een gedicht» : Claus' kreatie !

BUIGING VAN HET EMOTIEVE NAAR HET REDELIJKE

« Ik heb bewust nooit essays of kritieken geschreven, omdat ik weinig te vertellen heb over abstrakte onderwerpen. Mijn standpunt over de poëzie - zit wel in lyrische poëzie zelf», merkt hij in het begin Van het gesprek al op.

- Het woord blijkt voor u een laatste schuiloord te zijn. U dicht: "Woorden worden sleutels", «Woorden openen de beschouwing als messen de huid».

- Het Woord, de Taal is voor mij het boeiendste van de beschaving. Met woorden kan je ALLES uitdrukken. Het woord is een uitwisselingsmiddel; het heeft altijd betekenis ; niets is sterker dan het woord".

Claus ziet zijn artistieke evolutie "als een buiging van het emotieve naar het redelijke — maar dan veel verder reikend dan de gewone betekenis van dat woord ».

«Ik werk bewuster, dus artistieker. In de romantische opvatting van kunst was het spontane automatisch beter. Aan de nacht der muze geloof ik niet. Ik weet niet wat inspiratie is. Achteraf zeg ik: het is goed gegaan of ik was in topvorm. In de poëzie zijn er wel onbewust bevrijde momenten waarin je een dichtregel als gegeven wordt. Vooral voor de roman spelen energie, aandacht, intelligentie en wilskracht een rol».

Op de vraag over «het denken in beelden in zijn werk » antwoordt hij :

« De chaotische, automatische oprisping van vrij toevallig gevonden beelden is nooit kunst. Daartoe is ordening vereist. Men moet zich nooit vergenoegen met een eerste emotieve lezing van mijn poëzie, maar de vele vlakken van het gedicht betreden, mijn poëzie ook tegemoet komen op het niveau van de eruditie. Vele beelden erin zijn niet emotief, maar vrij redelijk bepaald ».

Over « de letterkundige genres » zegt hij :

«Elk heeft zijn basiswetten ; het een bevrucht het andere. In elke roman speelt de duur een grote rol. Een roman moet een beeld geven van de Tijd. Is er iets onverklaarbaars, dan moet door interaktie van andere gebeurtenissen blijken wat dat iets onverklaarbaar heeft gehouden. (De romancier erkent dat het leitmotief bij hem Vaak een verweer tegen de Tijd is, in de zin van een terugkeer naar de bronnen van het bestaan). De bepaling dat een roman een verhaal is, vind ik nonsens. De beschrijvingen van Balzac zijn integrerend deel van zijn romans. Ik ervaar bijvoorbeeld veel zoals de leraar uit mijn boek « De verwondering » het doet. Een gedicht is een bliksem, een kristal. Een filmscenario is voer voor de zwijnen, tenzij de scenarist zelf het ook regisseert. Luister- en TV-spelen heb ik nog niet gemaakt, omdat er geen bestellingen kwamen of de voorgestelde honoraria krankzinnig waren. Zulke spelen zijn moeilijker dan toneel. Iets van, mezelf voor een ander genre bewerken doe ik nooit. Ja, voor de film heb ik het wel gedaan, maar dat was voor mij louter vakmanschap - ik maakte het scenario van « Het Mes » in drie dagen ».

ONDERGANG IS INHERENT AAN DE MENS

- Volgens Weisgerber glijdt u nogal eens in de huid van uw personages. Uw toneelbewerking van Charles De Costers « Uilenspiegel» zou een incarnatie van uzelf zijn. In hoever is uw werk autobiografisch?

— Ik wil me met uitschrijven via peisonages, via hun psychologie, maar via taal, struktuur. De personages interesseren me niet zozeer, maar de spanningen, krachtvelden die elkaar ontmoeten, bepaalde konflikten brengen hetzij langs psychische of mythische, hetzij langs epische weg.

— Walravens heeft gezegd dat al uw peisonages ten gronde gaan, zoals « De koele minaar » aan zijn lusteloosheid, Andrea uit « Een bruid in de morgen » aan haar onmenselijk verlangen naar zuiverheid, Crabbe uit «De verwondering» aan zijn medelijden.

— Men zou even goed kunnen vragen: « Waarom gaan die personen niet naar boven of leiden ze geen sereen pensioenleventje?» Ondergang is inherent aan de mens, maar niet in de puriteinse interpretatie. Voor mij maken mijn personages een kringloop, zoals Hamlet, Macbeth, Oidipoes.

— U heeft gedicht over Korea, Les Hordes in Mexico, tegen God, Jezus. In « Omtrent Deedee» zou u volgens Weverbergh, het failliet van het Kristendom willen bewijzen ? In welke zin is uw werk moraliserend ?

- Ik heb me op het etisch vlak nog niet zo direkt uitgesproken in mijn boeken, alhoewel het etische er al vaak in verwerkt werd. Het katolicisme, een bepaald soort ten minste, bewijst zijn eigen teleurgang. In « Deedee » wordt het katolicisme door een ander soort ritueel vervangen. Ik vind niets walgelijker dan Mauriac, Greene en Fellini in de "Nachten van Cabiria": eerst gelouterd moeten worden door lijden en zonde, of men kan het leven niet aanzien. In naam van het medelijden worden door kunstenaars de grofste wreedheden begaan. Ik verafschuw de liefde als métier, kerk, instituut. Ik beoefen de apologie van de liefde met alles wat dat aan terreur inhoudt, niet.

- U heeft uw roman « De verwondering » uw eerste roman genoemd. Walravens sprak van « uw gehijg op de stijl». Hoe werkt u ?

— Aan «De verwondering» werkte ik — bijna twee jaar — het meest bewust, weer in de zin van "rede" dus. Elk boek schrijf ik driemaal. Eerst met de pen. Dan verbeter ik. Tijp, verbeter, hertijp. Ik werk overdag. Ik zou van nu af elke dag een getal pagina's willen schrijven. Ik neem ook wel nota van dingen die me treffen. Ik schrap veel, herwerk, vooral in poëzie. Ik heb - zonder opdracht — een Nederlandse bewerking van Seneca's toneelstuk "Thyestes" gemaakt. Eind april veischijnt een roman, die bijna klaar is. Ik heb ook een lange reeks gedichten — er is zelfs een bij van 1953 — samengebracht tot een lang gedicht "Met aantekeningen" - « Schola nostra», en een bundel gedichten, bij tekeningen van Paul Joostens, "Relikwie" — niet in de handel verkrijgbaar.

Bij vertalen acht de artiest de exactheid het belangrijkste.

«Je mag je geen privé-pirouettes veroorloven. Het genie van een taal is soms hermetisch gesloten voor een andere, maar er is altijd een ekwivalent te vinden », legt hij uit.

Claus weigerde in 1963 de « symbolische » Vlaamse referendumprijs. Hij zou een ernstig vakkontakt onder schrijvers in Vlaanderen wel prettig vinden, wil enkel van syndikalistische verenigingen van letterkundigen weten, maar oordeelt dat er in Vlaanderen geen twintig schrijvers zijn. Hij leest veel. Van enkele schrijvers van wie hij zeer veel houdt, heeft hij alles gelezen: Melville, Borges, Michaux, Cowper Powys. Hij gelooft niet in het bestaan van iets als een «nouveau roman».

«Robbe-Grillet en Nath. Sarraute verschillen zoVeel als Beethoven en een moderne toondichter", oppert hij.

Hij heeft een voorkeur voor de Duitse romantiek, Kleist, Büchner.

«In mijn «Verwondering » vindt u praktisch cliché's ervan: de onbereikbare vrouw, ridders en slot. De roman is bijna een parodie daarop » vult hij aan.

Shakespeare, Dante, Brecht en Artaud plaatst hij aan de top van de wereldliteratuur. In Vlaanderen houdt hij het bij Gezelle en L.P. Boon. In de schilderkunst prefereert hij Giotto en bij ons Spilliaert — «de grootste in Vlaanderen». Hij vindt het een leemte nooit muziek te hebben geleerd. Een foto van een zijner schilderijen geeft hij liever niet ter illustratie van het vraaggesprek.

« Louter hobby ! Ik heb een wellust in het kapot maken van mijn schildderijen. Van een te Brussel tentoongestelde « hommage aan Swift » met doeken van 3 bij 4 meter, is alles vernield, behalve enkele doeken die verkocht werden ».

Hij toont me wel enkele kleine boekjes met harmonikabladen, getiteld «Galg » en « Brief ». Op elk blad staat een (meestal gekleurde) tekening - in dissymetrische orde.

« Met zulke boekjes trok een gast in China zich terug. Hij moest weerkeren met een vierregelig vers voor de gastheer. Ik heb tot heden een tiental van zulke boekjes gemaakt », zegt de kunstenaar.

Claus is niet zo begaan met ons onderscheid in de kunsten.

« Bij de Chinezen, die het toppunt van beschaving bezaten», besluit hij glimlachend, «konden de mandarijnen teezetten, schrijven, schilderen...»

Mat KRAEWINKELS