Kunst En Cultuur

Toneel

Druppelsgewijs

Hugo Claus: "Het toneel hinkt achter"

Geen dramatiek, geen karakter, geen doodlopende actie.

Alles is reine emotie.

De mythe van de weerwraak wordt belichaamd via de zinnen.

Zijn wij hiervoor nog ontvankelijk?

Of grinniken wij al bij voorbaat, omdat wij geleerd hebben onze gruwel af te remmen?

Of zijn wij verdoofd door de dagelijkse porties onzinnig geweld, die ons worden voorgezet als iets natuurlijks, in de krant, op de televisie?

HUGO CLAUS

Dat is de geconcentreerde tekst, die de achterkant van het onaanzienlijke foldertje, aan de voorkant versierd met een zwarte ramskop, siert.

Het ligt voor het oprapen in een eindeloze gang van het half imposante, half verslonsde Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, ter aankondiging van een belangrijke première de 26ste van deze maand: Thyestes, een stuk naar de tragedie van Seneca, door Hugo Claus geschreven en geregisseerd.

De schrijver zelf is ontevreden met het affiche.

"Dit is walgelijk. Ik heb een vriend gevraagd om een andere ramskop te maken. Bovendien staat er: regie H. Claus, wie weet nou wie dat is?"

Door eindeloze gangen gaat hij: HP's Rem Koolhaas voor naar de licht chaotische repetitieruimte, waar hij zijn op een na eerste regie tot een goed einde brengt. Een gigantische ramskop Van gips ligt op de grond, naast een monumentale, ook van gips vervaardigde troon, die door de schrijver met een olijk lachje wordt beklopt.

"Ik heb de zitting zo hoog laten maken, dat je er niet waardig op kan gaan zitten. Je moet altijd een onelegant sprongetje maken om de zitting te bereiken."

Ook met een andere vondst is Hugo Claus (36) ingenomen: de troon staat op een zo smal voetstuk dat het onmogelijk is anders dan wankelend erlangs te lopen.

"Dat heb ik van de Azteken. Die maakten de traptreden van hun piramides zo smal, dat je er zijwaarts op en af moest gaan. Dan liep je nooit met je rug naar de god."

Van acteurs is hier geen spoor te bekennen, de repetities zullen pas in de loop van de middag worden hervat. Claus, gekleed in een wit-zwarte visgraat broek, een wollen truitje en een colbert, waarvan de opvallend brede revers in overeenstemming zijn met zijn massieve gestalte, nodigt H.P. uit met hem iets te gebruiken in een nabijgelegen etablissement, waar hij een Camapri-soda bestelt, alvorens welgemoed en ontspannen van wal te steken over het toneel.

(Over zijn net voltooide, in augustus, "als het vakantie is" verschijnende roman "Schaamte" wil hij niets zeggen: "Ik kan er heel moeilijk over praten omdat ik het af heb. Ik heb die regie genomen om het een tijdje te vergeten."

Vertelt hij: "Meneer van Vlaenderen is op zekere dag naar me toe gekomen en die vroeg of ik iets met zijn toneelgroep wilde doen. Niemand anders vraagt me dat ooit, dus zei ik onmiddellijk ja. Ik heb heel vroeger al eens mijn eenakter. "De Getuigen" geregisseerd, met voor mij catastrofale resultaten. Die mensen wilden mijn eenakter spelen en vroegen me om uitleg, omdat ze er niets van begrepen. Ik zei, dat dat niets gaf als ze hun rol maar goed kenden. Dan zou ik acht dagen voor de première alles in goede banen komen leiden. Het ging over twee mannen, die voor een raam stonden en daar allerlei lyrische flauwekul tegen stonden te vertellen, maar ik gaf de spelers iedere dag andere aanwijzigingen. En als ze dan protesteerden over mijn wispelturigheid zei ik: "Wel, ik ben zeker van idee veranderd." De avond van de première bleef een schijnwerper achter het gordijn hangen en werden de toeschouwers verblind door de weerschijn in het koperen raam. Wie schetst mijn verbazing toen ik de volgende morgen in de kranten las: "Gedurfd, waanzinnig fijne vondst etc, etc." Ik was toen nog waanwijzer dan nu."

Sedertdien bewandelde Claus, na successen als "De Bruid in de Morgen" en "Suiker" steeds minder naturalistische en daardoor vaak misverstanden oproepende wegen. Zijn "Lied van de Moordenaar" ("een opera zonder muziek") vond geen genade, "Mamma kijk zonder handen" was bedoeld de acteurs comedia dell'arte-achtige vrijheid te geven.

"Maar ze deden er niets mee. Ze mochten alles, maar zeiden telkens: "Wat is mijn wacht." Ook "De Dans van de Reiger" riep, en roept, verfilmd trouwens weer, misverstanden in het leven.

Galmen

Toch gaat Claus, zonder zijn eigenzinnigheid verder in te tomen.

"Dit stuk heeft me versterkt in de opinie, die ik vaag aanvoelde, dat ik op het terrein van het puur realisme niet verder meer kan. Dat moet ik niet meer doen. Thyestes zou ik nooit geschreven hebben als ik wist dat ik het ging regisseren, het is meer een springplank om allerlei dingen uit te proberen dan een stuk uit noodzaak, uit passie. Het gaat over de strijd tussen twee broeders, Atreus en Thyestes. In de proloog blijkt dat Atreus, de vader van het Atriden-geslacht, verteerd wordt door nijd en gal, hij kan zijn verbannen broer niet uit zijn gedachten bannen en lokt hem naar het hof. Hij slacht de drie zonen van Thyestes, daarna bakt en kookt hij hen en geeft hen aan hun vader te eten. Dit alles ziet men op de scène. Het stuk van Seneca is duizend jaren niet gespeeld en terecht, het is geen stuk, maar een aaneenschakeling van hol gegalm, het is een declamatorium." "En dat gaat tegenwoordig niet meer. Kijk laten we zeggen dat er bij toneel twee polen zijn, spreken en declameren, dan ligt het zwaartepunt tegenwoordig bij het spreken! Oh, wat spreek je natuurlijk, dat is het grootste compliment dat je een acteur kan maken, maar dat is nonsens, als je natuurlijk spreekt is het geen toneel meer. Het tegendeel is het vrij kwalijke galmen, maar op zich is dat niet verkeerd. Wat ik met dit stuk probeer is eigenlijk: aanvaardbaar te galmen in 1966."

Claus, die gezondheid uitstraalt, bestelt een schotel van talloze soorten vlees, en raadt HP koude kip aan. Het verhaal wordt besprenkeld met uit torenhoge roemers gedronken bier. Vervolgt hij:

"Er is in het stuk ook nog een mengsel van ridicule en tragische elementen. Op een keer zag ik een film van van die aan elkaar geplakte dingen uit de oorlog. Je ziet een totaal uitgemergelde jood in Warschau, die zijn nog uitgemergelder, of misschien zelfs wel dode vader, op een kruiwagen voortrijdt door de ruïnes." "Je krijgt dan een grijns, de horreur van dat tafereel is zo hevig, dat dat het enige verweer van de zintuigen is. Dat soort amechtige en onmachtige gegrijns duikt af en toe op in dit stuk; het is ongelooflijk moeilijk te realiseren. Wat ik wil bereiken moet ik er bij de acteurs druppelgewijs ingieten, anders komen ze voor een chaos te staan, die ze niet kunnen vertalen in gebaren en intonaties, het wijkt erg af van de gewone speelstijl."

Later op de avond krijgt HP de kans iets substantieels gewaar te worden van Claus' bedoelingen. Ton Lutz, die, toen hij van de plannen van Thyestes hoorde, liet weten dat hij de hoofdrol "moest en zou" spelen en daartoe iedere middag naar Brussel spoort, een avond repeteert en 's ochtends terugkeert, voert, met een groteske, hem bezwarende kroon op het hoofd, een eigenaardig dansje uit onder het oog van Claus, die, voor met hem in zee te gaan, onvoorwaardelijke gehoorzaamheiid eiste van de regisseur, die van al zijn stukken de wereldpremière regisseerde.

Tussen zijn Vlaamse collega's straalt Lutz, zijn stem alleen al, nuchterheid en scepsis uit: toch verklaart hij in een vraaggesprekje voor de televisie, in Claus een toneelleider met toekomst te zien.

Andere acteurs worden uitgedost met plastic ramsmaskertjes, stoffige beestevellen, belemmerende rode en witte lakens of, zoals Alex van Rooyen, in een klierachtig harnas van autoband. Hij geeft, springend, door het stof kruipend, dreigend en blazend, een staalje weg van het stuk, de barokke taal, de grappen, de ernst van Claus' bedoelingen.

Resumeert de schrijver zijn visie:

"Toneel als geheel genomen hinkt achter bij de plastische kunsten, bij de muziek. Behalve Beckett, die heeft ook het galmen, en het mengsel van het ridicule en het tragische."

Thyestes is af, "Het leven en werken van koning Roeland I" nadert zijn voltooiing.

"Het is politiek theater," zegt Claus, "het gaat over LeopoVd II, er komen o.a. 9 bosnegers in voor die verkleed als "Les petits chanteurs du croix de bois" de Vlaamse leeuw zingen. Leopold is voor mij altijd een beetje een obsessie geweest, in 1955 werd ik benoemd in de naar hem genoemde orde, ik wist niet goed wat ik ermee moest aanvangen, ik liep uitdagend met het lintje in de hoop dat een of andere kolonel zou zeggen: vlerk, wat moet je daarmee? Het is nooit gebeurd helaas. Ik heb 42 boeken over hem gelezen, me grondig over de rentevoet in 1882 gedocumenteerd en je kan er niet onderuit bewondering voor die man te voelen. Hij is de laatste grote koning geweest, een soort dinosaurus. Als hij wij zei of schreef, weet je niet of hij het over zichzelf heeft, zijn familie, zijn land of zijn dynastie." "Hij, de grote man van de Kongo, was natuurlijk totaal amoreel in zijn middelen, annexatie van zoveel mogelijk mensen en kapitaal. Ik weet niet of het stuk gespeeld zal kunnen worden, het is natuurlijk een vorm van majesteitsschennis, maar het stuk gaat over Roeland I, Leopold was lang, rijzig en droeg een witte baard. Roeland is een klein, nerveus mannetje, opgevreten door de tics. Als hij belahgrijke besprekingen moet voeren zet hij een masker op met een grote neus en een witte baard, misschien kan men het combineren."

Als H.P. zijn verwondering laat blijken over Claus' produktiviteit, bekent de schrijver:

"Ach, ik vind mijzelf lui. Ik zou doorlopend willen schrijven, maar dan komen mijn broers en dan zitten we twee dagen te kaarten. Als je bediende bent en je moet na je werk schrijven tussen de t.v. en moeder de vrouw, dan duurt het natuurlijk langer, maar ik ben de enige Vlaming die niets anders doet. En ik woon buiten, vrij ongestoord. Nee, je hoeft niet bang te zijn daar buiten geen inspiratie op te doen; als je 17 bent, is het al helemaal bepaald wat je te vertellen hebt."

Ten slotte beschrijft de eens uitsluitend boven de Moerdijk gelezen schrijver gniffelend zijn toenemende populariteit in België, die toeschouwers en verkoop van zijn boeken garandeert:

"Ik speel hier een soort vreemde enfant terrible rol, ik verklaar bij voorbeeld voor de televisie dat Vlamingen analfabeten zijn, of als ze me vragen wat ik vind van de toestand van het toneel: al dat geld voor het toneel is weggegooid, ze kunnen er beter een paar goede tanks van kopen."