De schrijver en het 'engagement'

GERARD Kornelis van het Reve wordt aangeklaagd wegens Godslastering en ter enerzijde hoort men: "Het werd tijd"; ter ander zijde: "Bemoeizucht die op censuur gaat lijken."

Wie de ontwikkelingen, met name van de litteratuur, in landen als Rusland en China gadeslaat heeft alle recht en reden zich te verheugen op het aanstaande proces tegen Van het Reve, vooral omdat daarin, naar men kan hopen, zinnige dingen zullen worden gezegd over de "vrijheid van de schrijver", de "onaantastbaarheid van de creatie", en misschien zelfs wel over de "onmogelijkheid een abstractie te beledigen."

Ik bedoel, in dit land is zo'n proces mogelijk en al is men op het eerste gezicht geneigd senatoren als Algra en Van Dis op zijn minst te beklagen omdat in hun geest de ruimte voor een dergelijk proces aanwezig is — ik geloof dat men deze zeer conservatieve heren eigenlijk dankbaar moet zijn: zonder hun beperkt inzicht (en dat van hun medestanders) kwam er geen proces tegen Van het Reve, ontstond er minder publiciteit rond zijn boeken, zouden die boeken minder verkocht worden, zou een veel geringer publiek kennisnemen van wat één van onze twee wezenlijke schrijvers duidelijk te maken heeft.

HET wordt namelijk tijd dat een steeds groter publiek zich gaat bezighouden met wat die paar waarachtige auteurs mede te delen hebben. Wij zijn te lang een volk geweest van "op zijn eigen tijd een mooi leesboek", terwijl er voor de essayistische, de provocerende, de tot-denken-aanzettende kant van de litteratuur nauwelijks enige marge was. "Op weg naar het einde" en "Nader tot u" zijn in elk geval essays in leven op basis van tolerantie en zelfs degeen die de boekjes koopt om de "vieze woordjes" néémt er misschien iets van mee.

Het is een lange aanloop om te komen op de verantwoordelijkheid van de schrijver, die in ons land duidelijk een betere voedingsbodem en daardoor meer mogelijkheden begint te krijgen.

Het is in bepaalde kringen gewoonte te honen wanneer de schrijver die verantwoordelijkheid in praktische zin (handtekeningen onder bezwaarschriften tegen huwelijken, deelnemen aan optochten tegen bommen en oorlogen) uitmeet. Er kan niet ontkend worden dat sommige schrijvers in dit opzicht wel eens wat naief zijn, maar de tendens is toch wel dat ze van de goegemeente slechts zouden mogen demonstreren vóór of tegen iets dat de goegemeente in zijn vaandel heeft staan en daar dit de tijd van

het Grote Conformisme is, valt er dan weinig te demonstreren, omdat voornoemde goegemeente nimmer verder komt dan dom te mekkeren over de belastingen.

GOED, dan resteert de schrijver dus zijn in geschrifte beleden verantwoordelijkheid. Alweer, vergeleken bij Rusland en China is het bijna paradoxaal wat er op dit stuk mogelijk is in een in grote trekken zo intolerant land als het onze. Dezelfde legale code namelijk die met zoveel verschillende interpretaties een uit de hand gelopen politieman dekt, staat ook garant voor een brok persoonlijke vrijheid en vrijheid van meningsuiting die men, onder meer, de zo naar toenadering met Rusland strevende PSP gaarne zou willen voorhouden.

Vraag aan schrijver Hugo Claus in een interview dat in het meinummer van het maandblad "Avenue" staat afgedrukt: "En in welke mate denk je dat een schrijver in staat is om in het politieke gebeuren in te grijpen?"

Antwoord van Claus: "De schrijver kan de politiek niet wezenlijk aantasten. Althans niet op het directe, praktische terrein. Wat hij wel kan doen, dat is een bepaalde mentaliteit scheppen. Maar uiteindelijk vindt een auteur alleen erkenning bij gelijkgezinden."

IK dacht dat dit een zeer gezond, zeer nuchter en to the point antwoord van Claus is. Natuurlijk voelt de geëngageerde schrijver zich betrokken bij het politieke gebeuren in en buiten zijn land, maar hij zal zich inderdaad moeten realiseren dat zijn invloed indirect zal (en moet) blijven, omdat nog steeds het enige dat politiek met kunst gemeen heeft, is dat zij beiden door mensen bedreven worden en soms onmensen opleveren. Ook wat dat betreft een zinnige opmerking van Claus: "In de politiek kun je slechts aan je trekken komen als beroepspoliticus of anders als terrorist. In een andere functie krijg je geen schijn van kans. En politiek bedrijven betekent dat je tot aan je nek in de modder moet ploeteren."

Wat een verrukkelijk idee dan, in een land te wonen waar men zich (al dan niet naief) met politiek kan bemoeien, maar waar men zich evenzeer op afstand van die politiek kan houden. Volstrekte afzijdigheid van de politiek is een "utopia" (men kent het adagium: "Als jij je niet met de politiek bemoeit, bemoeit de politiek zich wel met jou"), maar men kan het in Nederland toch een heel eind schoppen. En dat moet, ook voor schrijvers en dichters, wel een geruststellende gedachte zijn in een samenleving rond een ontevreden agrariër en zijn partij.

IN Rusland is die keuze van al dan niet meedoen met de politiek onbestaanbaar. Wat de cultuur betreft gaat het spreekwoord "'t Kan vriezen, 't kan dooien" in dat land al jaren op. Onder Chroesjtsjew een lichte culturele dooi, maar de heer Kosygin c.s. laat het ( de processen Daniël-Sinjawski e.d.) weer geducht vriezen. Op ongeveer hetzelfde moment dat een dichtbundel van Jewtoesjenko in honderdduizend exemplaren op de markt wordt gebracht, moet Tarsj uitwijken om zijn recht, rebel te zijn zonder krankzinnig te worden verklaard, in het Westen te halen.

En China (dogmatischer dan Stalin ooit geweest is) gaat nog enkele zevenmijlsstappen verder. Ter gelegenheid van 1 mei heeft premier Tsjoe En-lai verklaard: "Een culturele omwenteling van grote historische betekenis is begonnen. Wij moeten een felle en langdurige strijd voeren om de bourgeois-ideologie op academisch terrein, op bet gebied van onderwijs, journalistiek, letterkunde en andere kunsten uit te roeien."

In de praktijk komt het er op neer dat omtrent 160.000 letterkundigen en andere kunstenaars in China naar landbouwgebieden, fabrieken en het leger zijn gestuurd. Het toppunt (voorlopig?) is bereikt met het geval Koeo Mojo, de 75-jarige dichter, vice-coorzitter van de bond van schrijvers en kunstenaars en voorzitter van het Chinese vredescomité.

KOEO MOJO heeft in het kader van wat men wellicht de de-intellectualisering van China kan noemen, een zelf kritiek gepubliceerd, waarin hij heeft verklaard dat "al zijn werk van na 1956 dient te worden verbrand." Ik kan zo gauw niets walgelijkers bedenken voor een kunstenaar dan het uiten van "zelfkritiek"; een modieus begrip dat voor het eerst in de Sowjet-Unie van vóór de oorlog tot uiting is gekomen. Los van de persoonlijke vervolgingen van het Duitse nazi-regime, kan men zelfs de door Goebbels geïnstigeerde boekverbrandingen en "entartete Kunst"-etiketjes niet zó scherp veroordelen als het soort brainwashing dat voor de "zelfkritiek" nodig is.

De auto-dafé's van Goebbels bereikten voornamelijk dat de Duitsers die niet rond de brandstapel dansten, er tenminste van op de hoogte werden gehouden welke schrijvers belangrijk en de moeite waard waren. Het vernietigen van hun werk door derden, plaatste de getroffen auteurs praktisch automatisch op een voetstuk. Maar de "zelfkritiek" van Koeo Mojo c.s. duidt op een van buitenaf aangebrachte, binnenin doorvretende mentaliteit die schadelijker is dan Goebbels' brooddronken pyromanie.

MEN moet het zich kunnen voorstellen, een dichter die zegt: "al mijn werk van na 1956 dient te worden verbrand." Dat is nog eens een voorbeeld van politiek die zich met jou bemoeit! Zeg, het werk van Mojo van na 1956 wordt verbrand. Er blijft van elk vers één exemplaar over dat poëzie-minnaar Mao Tse-toeng persoonlijk bewaard heeft, als curiosum. De kans is groot dat een volgende generatie (of anders de generatie daarna) zal zeggen: "Het werk van Koeo-Mojo tussen 1956 en 1966 is onbetwist het beste dat deze latere staatslakei heeft geschreven." Want zo gaat het óók in de politiek.

Wat een verrukkelijk idee dan, in een land te wonen waar Hugo Claus op de vraag: "Waarin bestaat (dan) volgens jou de rol van de schrijver?" kan antwoorden: "Hij is in ieder geval een parasiet. Een noodzakelijke parasiet, die dingen aan het licht brengt. Hij helpt het publiek om tot een visie te komen. Maar als ambachtsman heeft hij het volle recht om dat met zijn eigen, persoonlijke middelen te doen. Als hij drager is van de angst, dan kan hij deze angst best tot uiting brengen in zijn kamer en aan zijn werktafel."

Wat een verrukkelijk idee dan, in een land te wonen waar Gerard Kornelis van het Reve, ondanks het proces, nimmer zal hoeven te zeggen: "Al mijn werk van na 1956 dient te worden verbrand."

H. J. OOLBEKKINK