Archief Etcetera


Werner Van den Mooter



Werner Van den Mooter

Het was één van die nachten geweest. Vrieskou. Blijven hangen in Gent, een stad waar je nog nooit was blijven hangen. Heerlijk.

En daar was ik de volgende avond wederom in Gent. Op naar de opera Un ballo in maschera, gekleed en wel, in gezelschap van de chicste vriendin die ik kon vinden. Zij komt uit het Land wo die Zitronen blühen, dit zij hier aangestipt wijl het een rol vervult in de rest van mijn verhaal. Het was haar eerste keer-dat zij bij een getoonzet drama mocht aanwezig zijn - ,en ook ikzelf loop geenszins de gelegenheden plat waar klaterend belcanto klinkt, al ben ik wel een oprecht amateur van deszelfs donderende Germaanse tegenhanger die zich het ietwat overspannen kwalificatief Gesamtkunstwerk pleegt aan te meten: Wagner met andere woorden.

Ter zake nu. Als een knipmes boog men ons binnen en met een lichte blos van haast op de wangen bereikten we gezwind de pluche orche-stre plaatsen, onze ogen stralend van onwennigheid. En ziet, of liever hoort.

Un ballo op zijn kop

Je kan een opera ten uitvoer brengen met de volle nadruk op de handeling en de zangpartijen, waarbij het orkest in zijn schemerduistere bak (ik kan het ook niet helpen, zo heet dat) iets krijgt van een ondergeschoven strijkje dat begeleiden mag; - of je kan de handeling en zijn protagonisten als het ware laten propulseren, aanvuren en voortstuwen door een orkest dat zich in dit geval niet neerlegt bij een ondersteunende functie doch boven zijn loopgraaf uitstijgt en het scènegebeuren op gezette tijden tot relatieve nietszeggendheid en aangeklede handgebaren degradeert. (De veelgeroemde, maar in vele gevallen onuitstaanbaar halfslachtige "middenweg" breng ik moedig onder bij de eerste approche. Een beetje van dit en een beetje van dat leidt maar tot identiteitsproblemen.)

Om mij even tot mijn favoriete Duitse operacomponist te beperken, de uitvoeringen onder leiding van Pierre Boulez vormen voorbeelden van de eerste aanpak, dewelke de kamermuziekachtige charme der doorzichtigheid zeker niet ontzegd mag worden; de tweede benadering wordt vertegenwoordigd door de anders zo zachtaardige Karl Böhm die uitgerekend in Bayreuth, met zijn oorbeschermende orkestombouw, de muzikanten tot bloedstollende volumes en vulkaanachtige erupties wist te brengen. Een soort omgekeerde opera, zo u wil. Maar wél een optie waar mijns inziens om sonore redenen, alsmede omdat niet alle zangers Maria Callas heten, veel voor te zeggen valt, en die ook in Gent bij de première van Verdi's Un ballo in maschera resoluut genomen werd. Met klinkend resultaat.

Dankzij een weinig verbeeldingskracht zag men alles omgekeerd. Nee, niet de zaal stond op zijn kop, het orkest zat ondersteboven op het podium, zangers en koor waren horizontaal een halve slag om hun as gedraaid en hingen zich met de hoeven naar boven de longen uit het lijf te persen. Beetje Proustiaans beeld, bon, maar nu serieus: het verschil zit hem natuurlijk niet in het opentrekken van kanonneerregis-ters, al kan het knap frustrerend zijn om een orkest zich vier uur lang te zien gedragen als een beschaafde gezelschapsdame, zoals bijvoorbeeld bij Tristan und Isolde in de Muntschouwburg gebeurde. Veeleer gaat het om iets immaterieels, iets dat inzet heet en niet verward mag worden met wat daar in muzikale gelijkspeeltermen gemeenlijk onder verstaan wordt.

De gebalde bezieling van het Gentse orkest oversteeg mijlenver het enigszins voorspelbare scènebeeld, de nette maar weinig verrassende regie en de schools-voorbeeldige zang. Messcherpe muzikale precisie heerste er: bijvoorbeeld in het op grote afstand - zo'n dertig meter van de dirigent-op de millimeter gelijk inzettende koor aan het eind van het tweede bedrijf, om ook eens een zangprestatie te loven. Al was dit natuurlijk in hoofdzaak het werk van een vinnige, uit de losse pols maar met straffe hand dirigerende Arthur Fagen.

Music, Maestro!

Waarover gaat het in de opera Un ballo in maschera! Ik voor mij merk weinig van de "Shakespeariaanse dramatiek" die mijn collega Wilhelm Schön (Ik lach bij het zien) in de handeling bespeurt. Het sleept allemaal weer een beetje lang aan, wéér wentelen stervenden zich zingend over de grond, hun laatste ademtocht een muzieknoot. Woeste samenzweerders in hun schuilplaats in de bergen ten tonele voeren deed het in Prosper Mérimées tijd misschien vrij aardig, de niet voor niets zo genoemde jetset van tegenwoordig denkt daar anders over. De kern van het verhaal is nochtans niet van waarschijnlijkheid ontbloot: Amelia is verliefd op de baas van haar man, haar man komt daar door een fatale samenloop van omstandigheden achter en tengevolge van alweer een noodlottig concours de circonstances knalt hij zijn superieur tenslotte overhoop. Tot zover hadden wij het libretto ook ingestudeerd en de rest zou zich wel wijzen dachten we, als half-Italiaans gezelschap.

Zoals gebruikelijk was echter van de zangers zo goed als elke tweeëndertigste feilloos te horen, van het gezongen woord daarentegen niet één syllabe te verstaan. Neanch'io zuchtte A., gelijk in het bekende Franse lied. Dus eindigde het ermee dat wij tijdens taferelen met fel scènelicht bliksemsnelle pogingen deden om de handeling een paar programmazinnen voor te blijven.

Een loffelijk maar vruchteloos streven want de elegante, een beetje wuft-bevallige muziek die ideaal slank en toch schmeichelnd werd gespeeld, eiste terecht al snel de volle aandacht op. Daarbij komt nog dat ik graag naar het orkest kijk, hoewel het niet altijd een lust voor het oog mag heten tegen de uitgestreken, vaak zelfs geeuwende gezichten van matentellende paukenisten of trombonespelers aan te moeten kijken. Zelfs in dat opzicht werd het een welbestede avond. Niet alleen omdat Verdi het hele orkest de hele tijd door druk werk geeft, Gent waakte ook over de look van de klank, want er stond hart voor de zaak op de gezichten van bijdehante hoornistes en piccolospeelsters te lezen en één van de cellistes zat zowaar ritmisch mee te wippen. Om ook anderen dan de dames orkestleden even in het zonnetje te zetten: er was een smeltend gespeelde cellosolo van de eerste cellist aan het begin van de derde akte. Good vibrations all over the place, kortom.

En als je dan in de pauze of na afloop om je heen kijkt om te zien naar wie die vibraties al die tijd uit hadden moeten gaan, bevangt je een lichte paniek: lauw applaus, goudgetande grijsaards, dametjes - niet eens schaars gekleed, snoevende meneren in maatpak, voertaal Frans, welgeteld één lid van de jet set, maar dat zal wel een recensente zijn geweest... Belangstelling en appreciatie hielden niet over. Alsof het bon ton wezen zou om enkel en alleen de overbevolkte Munt een bezoek waardig te keuren! Komaan, volkje, wat is er aan de hand met een geoliede produktie, een gezellig avondje entertainment? Toch niet de met grote stelligheid vertreden opinie van onze gebrilde prins der public relations dat opera de vernieuwende spiegel, de experimentele smeltkroes van ons tijdsgewricht zou zijn, aangewezen om deszel-ves "complexiteit" te vertolken, zoals hij het laatst uitlei op de Internationale Operaconferentie in Parijs? Is opera wellicht niet reeds te vals, zelfzuchtig en narcistisch, te veel versukkeld circus om zich nog voor die verheven rol te kunnen lenen? Liever écht onwaarachtig en volkomen uit de tijd maar voluit met de voetjes van de vloer dan half bij de tijd en middelmatig van kwaliteit, zou ik zeggen, als ik niet kilometers aan het afdwalen was. Terug naar Gent.

Het onderste boven

De muzikanten, de zeldzaam vloeiend spelende houtblazers, de alerte slagwerker, zij verdwijnen weer naar hun intiem verlichte souterrain, er is hen al genoeg lof toegezwaaid. Hoe stond het eigenlijk óp het toneel? Wel, ausnahmsweise werd er niet zozeer gestaan, de zangers en zangeressen trokken acceptabele mensengezichten en bewogen voor één keer iets minder houtenklaasachtig dan in het Muziektheater usance is. Niets liet echter vermoeden dat hier de in toneelkringen vermaarde Moshe Leiser de hand in de regie had gehad.

En de zangers? Zij zongen. Juan Lloveras met een Spaans accent, Elizabeth Bainbridge een weinig routineus, maar solied, en Monica Pick-Hieronimi als een ware veroveraarster - maar ik moet bekennen dat mijn hart van John Fogerty-fan, dat zich normaal niet zo wel gevoelt bij het galmen van Verdi, mijn hart... het zwol en sprong, telkens wanneer het elektrisch geladen orkest erin slaagde, door vief interveniëren, het gekweel weer matenlang te maskéren.

Toen we buitenkwamen beving ons weer één van die nachten. Als een trouwe hond sloeg het Voertuig aan. Een forse dot gas overstemde het gekef van de madammen in een bontjas.


Development and design by LETTERWERK