Harry Cole: 'Ik gebruik alleen effecten als ze oké zijn voor de voorstelling'
HARRY COLE
Ik gebruik alleen effecten als ze oké zijn voor de voorstelling
Harry Cole is freelance lichtontwerper en adviseur technische infrastructuur. Hij doceert lichttechniek en -ontwerp bij BASTT en FEVECC.
ETCETERA: Hoe verloopt het ontwerpproces? HARRY COLE: Dat hangt af van regisseur tot regisseur. Over het algemeen luister ik vóór de eerste lezing naar het verhaal van de regisseur. Bij de eerste lezing, wanneer de tekst vorm krijgt door de stemmen van de acteurs, ga ik na of ik mij in die visie kan vinden. Dan neem ik de tekst weer ter hand en zoek naar momenten om die visie te realiseren. Daarna vul ik die in met licht. Ik wil het concept van de regisseur ondersteunen, tenzij ik echt vind dat zijn idee van het lichtontwerp niet bijdraagt tot de sfeer van de productie. Zo ontstaan er vaak mooie en hevige discussies die meestal tot een homogeen resultaat leiden. Het creëren van een theaterproductie verloopt in een voortdurende dialoog tussen de verschillende disciplines. Ik heb acht jaar in het Koninklijk Jeugdtheater gewerkt. We maakten veertien producties per seizoen, met alle regisseurs van het huis. Het was ontwerpen aan de lopende band. Per seizoen waren slechts enkele ontwerpen echt geslaagd. De communicatie licht-regie was niet altijd optimaal. Als freelancer kan ik kiezen. Ik ontwerp minder en vaak met dezelfde mensen, waardoor de communicatie beter verloopt. Zo werkte ik met o.a. Johan Dehollander, Arne Sierens, Jos Verbist, Koen De Sutter, en gedurende vier jaar met Jan Fabre. Met Arne Sierens en Johan Dehollander werk ik samen sinds Mijn Blackie en De Broers Geboers. Met Sierens ben ik voortdurend in dialoog. Hij vertrekt niet van een brochure, dus ik improviseer mee. Dat was nieuw voor mij. Voor Niet alle Marokkanen zijn dieven bijvoorbeeld hebben we gediscussieerd naar aanleiding van een ruwe schets van Guido Vrolix. Sierens laat mij zeer vrij. Ik kan een eigen interpretatie geven. Ik volg natuurlijk wel de lijn van de improvisaties: de verhaallijn vormt het vertrekpunt, ook voor het licht.
De ogen van de acteur
ETCETERA: Is de stijl of manier van licht ontwerpen de laatste decennia geëvolueerd? Gebruikte men vroeger niet vaker warm licht en nu steeds meer koud licht?
HARRY COLE: Bij het updaten en bewerken van traditionele stukken worden nu, zowel voor kostuums als decor, nieuwe materialen gebruikt. Ook de belichting krijgt daarbij meer aandacht. Vroeger lette men er vooral op dat de mimiek van elke acteur goed leesbaar was voor het publiek en dat het geheel een aangename indruk naliet. Men viel dan ook vaak terug op heel veel frontaal licht en meestal een mengeling van neutraal (open wit), koud (lee 201) en warm (lee 152) licht. Ook poederden de acteurs hun gezichten veel meer dan nu, wat ze witter en doffer maakte. Daarom werd er veelal warm licht op gezet, een lee 152 bijvoorbeeld. Ik zou niet meteen durven stellen dat men nu koudere sferen maakt, maar men probeert de belichting steeds meer te zien als een decor- en sfeerbeeld, én tegelijk zo neutraal mogelijk aanwezig te zijn. Er wordt ook meer gebruik gemaakt van nieuwere technologieën, zoals gasontladings-lampen, TL-armaturen, intelligent licht, enz. Die drukken hun stempel op het hedendaagse lichtbeeld en zijn van nature koeler. Zelf gebruik ik lee 152 nog wel eens bij balletscholen, bijvoorbeeld bij de Antwerpse Stedelijke Balletschool. Maar ook daar werk ik het liefst met minder frontlicht en meer tegenlicht, waardoor een traditionele voorstelling een ietwat hedendaags kleedje krijgt. Ik maak van het zijlicht de belangrijkste belichtingsrichting. Zo wordt vooral het lichaam in profiel benadrukt, en is de mimiek van iets minder belang. Tenslotte vertelt een danser zijn verhaal met zijn lichaam en minder met zijn mimiek. Het omgekeerde gebeurt ook: traditionele methodes die een tijdlang op de achtergrond verdwenen, worden nu weer meer toegepast. Zo wordt er weer meer gebruik gemaakt van voetlicht. Dat heeft namelijk als voordeel dat het de ogen van de acteurs meer naar voren brengt, wat het publiek een aangenaam gevoel geeft, en waardoor je de rest van de belichting meer
kan nuanceren. Arne Sierens werkt graag met voetlicht: 'het publiek kan zo beter het wit van de ogen zien.'
Toch probeer ik zo weinig mogelijk met conventioneel theaterlicht te werken. Ik gebruik graag andere armaturen, niet-alledaagse theaterspots (bouwlampen of filmspots, bijvoorbeeld). Voor Niet alle Marokkanen zijn dieven heb ik bijvoorbeeld 'eyeblinders' gebruikt, die uit de rock-'n-roll komen. Het frontlicht bestond uit zes ETC-pars, drie aan elke kant, om de gezichten te ondersteunen. Bovendien wilden we dat het publiek zich niet kon verschuilen in het duister van de zaal. We hoopten zo dat ze zich meer bij de materie betrokken zouden voelen. De belichting is rechttoe rechtaan. Geen compromissen. De emoties komen vooral van de acteurs. Er zit een heel mooi moment in de voorstelling, wanneer de hoofdrolspeelster met een doos herinneringen aan haar overleden moeder op de scène zit. Die scène duurt ongeveer tien minuten, er wordt niets in gezegd. Het licht zou heel nostalgisch kunnen meegaan met de scène. Dat hebben we niet gedaan. In plaats daarvan hebben we er een blauwige zweem bijgegeven. Wanneer ze dan het witte kleed van haar moeder aantrekt, trekt dat kleed de aandacht, hoewel de scène vrij licht is. Het is niet romantisch of nostalgisch, het blijft hard, maar het is wel gefocust.
ETCETERA: Hou je rekening met de kostuums voor je lichtontwerp?
HARRY COLE: Ja, hoewel het soms moeilijk is omdat die er pas op het einde bijkomen. Nu ja, met Lieve Pynoo (kostuumontwerpster die al elf jaar met Arne Sierens samenwerkt, nvdr) weet je dat de stijl hedendaags zal zijn. Dan moet je niet te veel kleur in het licht stoppen. De kostuums spreken voor zich.
Mille Feuillesvan Theater Antigone kon je begrijpen als een soort collectieve nachtmerrie in een grote villa. Ik wilde met purper werken, zoals in sf-films, waar de hemel vaak gekke kleuren heeft. En daar dan een blauw accent bij, om het nachtelijke te suggereren. Maar toen de regisseur me vertelde welke kostuums er zouden bijkomen,
34 • •• etcetera 78
Clowing Icons jan fabre, licht: harry cole
ben ik neutraler gaan denken, om de kleuren van de kostuums meer tot uiting te laten komen. Als de kleur van een kostuum typerend is voor een personage, mag je dat niet wegwerken met de kleur van het licht.
Belichting kan voor vreemde kostuumeffecten zorgen. Mijn eerste lichtontwerp voor het jeugdtheater was voor The Hobbit van Aimé De Lignière. De scenografie was van John Bogaerts en vrij hedendaags. De dwergen droegen gele regenzeilen en trokken door de bergen, gingen af en kwamen langs de andere kant weer op met fluo-oranje regenzeilen. Het leek alsof ze bliksemsnel van kostuum gewisseld hadden. In werkelijkheid was er lavendelkleurig zijlicht bijgekomen. Bij ballet doe je de tule van de tutu's opleven door zijlicht. Je geeft ze meer diepte en karakter.
ETCETERA: Hanteer je een eigen stijl? HARRY COLE: Nee. Ik blijf altijd zoeken naar nieuwe dingen. Ik probeer niet op een eigen basisontwerp terug te vallen. Een handtekening hoeft voor mij niet per se. Ik gebruik alleen effecten als ze oké zijn voor de voorstelling. Zelfs bewegend licht zal in mijn ontwerpen niet altijd opvallen.
Negende acteur
ETCETE RA: Toch werk je vaak met totaalplannen: de hele scène is uitgelicht. Is dat één van je dada's?
HARRY COLE: Ja, misschien wel. De regisseurs met wie ik werk, nemen me waarschijnlijk wel voor een bepaalde stijl. Toch ben ik bij Anonymous Society (versie 1 en 3), een voorstelling van de
Engelse regisseur Andrew Wale met liedjes van Jacques Brel, vertrokken van clair-obscur. Daar was niets realistisch. Het licht was niet echt zichtbaar: het was een bijna onzichtbaar totaalplan''S'. Elke danser of acteur had zo zijn lichtaccent(en), zonder dat je dat zag. De acteurs leken het licht met zich mee te nemen. In een Londense krant werd gezegd dat mijn lichtontwerp de negende acteur was. Dat was de mooiste kritiek die ik ooit gekregen heb. Je moet dus kunnen schuiven met totaalplannen. Soms moet je ook kunnen afwijken van een bepaalde stijl of gewoonte doordat de scenografie je in een bepaalde richting duwt. In Glowing Icons van Jan Fabre bijvoorbeeld, kan je niet echt een totaalplan terugvinden. Het ontwerp voor die voorstelling was vooral don-
etcetera 78 Q©t§
35
ker en ook hier met vele 'onzichtbare' accenten. De scènevloer bestond uit zwart epoxygelakte tegels, die enorm reflecteerden. Door gebruik te maken van verschillende hoogten in het zijlicht, konden we de reflecties onder controle houden. Gebruikten we het lage zijlicht dan was het net of de acteurs over water liepen. Door het zijlicht hadden we geen rechtstreeks licht op de vloer. Daardoor weerspiegelden de acteurs er scherp in. En hoewel we vreesden voor het ongewenste effect van frontlicht op deze vloer, speelde dat in ons voordeel. De reflecties van de acteurs werden geprojecteerd op het achterdoek en waren zo scherp als hun spiegelbeeld. Glowing Icons was spannend en leerrijk.
In Allemaal Indiaan zagen we de weerspiegeling van het frontale licht in de glazen ruiten van de huizen. Eerst hebben we dat proberen reduceren via een aloude en bekende truc: haarlak. Maar dat werkte niet. Dan hebben we geopteerd voor zoveel mogelijk antireflecterend en ontspiegeld glas, wat natuurlijk een verhoging van het productiebudget met zich meebracht. Je zag de spots nog wel, maar minder. Vreemd genoeg werd de weerspiegeling nu purperachtig. Alles zou kunnen opgelost worden door top- en tegenlicht, maar dat zou te dramatisch zijn en dat paste niet bij het concept. Nog een probleem vormde het licht binnenin de huizen. De armaturen mochten niet zichtbaar zijn. Binnenin waren er echter niet veel mogelijkheden om ze te verbergen. We hebben geprobeerd om geen licht te plaatsen in de huizen, maar dan kon je moeilijk de aandacht van het publiek houden bij wat er binnen gebeurde. Toen hebben we besloten om veel minilampjes te gebruiken.
Bij Niet alle Marokkanen zijn dieven, wilde Sierens eerst alleen een TL boven de biljarttafel, en op de rest van de scène niets. Mooi idee, ware het niet dat een aantal acteurs voor het eerst op de scène stond en sowieso hard moest werken om met heel hun kunnen verstaanbaar over te komen bij het publiek. Die enkele TL zou hen het er niet makkelijker op maken. Weg van de biljarttafel, kon je geen gezichten meer waarnemen. Het publiek zou afhaken.
etcetera: Is er een verschil in het ontwerpen van belichting voor dans of voor theater?
harry cole: Bij theater zijn de situaties duidelijker en kunnen makkelijker weergegeven worden. Er zijn meer sfeerbeelden: de decorele-
menten zijn sfeerbepalend. En de emoties op de gezichten van de acteurs maak je duidelijker door het licht. Bij dans moet je meer de lichaamstaal benadrukken. Daar gaat het meer om accenten verleggen. Vaak is de scène leeg, of hangt er alleen een 'infini' of een summier decor. De emoties die de dansers willen brengen zijn moeilijker te versterken dan bij een tekst. Nog meer dan in het decor zit het verschil hem in de aanwezigheid van een tekst, die makkelijker te vertalen is dan lichaamstaal. Maar beide disciplines zijn even dwingend: de emotie moet ondersteund en versterkt worden. Bij hedendaagse dans zijn verhaal en inhoud meestal abstract. Hoe kan je dat het best vertalen naar het publiek? De toeschouwer moet zoeken naar de inhoud. Dat proces kan je via licht proberen te vergemakkelijken. Het maken van een lichtontwerp voor een show of musical is ook weer anders. Bij shows moet het ontwerp niet alleen swingen, ik wil ook dat het smaakvol is, en zeker niet kitscherig. Ongeveer een jaar geleden heb ik een ontwerp gemaakt voor de opening van de Zuiderkroon (Antwerpse evenementenhal, nvdr) met Soul Baby June, een muziektheaterstuk over soul- en motownmuziek in een regie van Jos Dom. In die wereld hebben de producers een stevige zeg in de uiteindelijke afwerking van een productie, af en toe zelfs in het bepalen van de kleurencompositie van de belichting, of in het gebruik van bewegend licht. Dat was even wennen. Ik was het gewoon om met de regie in dialoog te gaan. In de evenementenwereld kan de regisseur wel probéren een team samen te stellen, maar de producer beslist mee, en doet dat meestal vanuit financiële overwegingen. De regisseur is dus erg gebonden.
Opleiding
etcetera: Zie je een evolutie in het denken over licht?
harry COLE: Ik ben begonnen in '91. Nu zijn de ontwerpen soberder en er wordt meer over nagedacht. De belichting krijgt nu een plaatsje in het creatieproces, en is, naast de andere elementen, vaak sfeerbepalend. Vroeger maakte de technicus van het gezelschap het licht, en speelde veeleer de lichtsterkte dan wel de sfeer een rol. Zo ben ik ook begonnen. De job van lichtontwerper is vrij recent ontstaan, met mensen als Jaak Van de Velde, Steve Kemp, Reinier van Tweebeeke, enz. Dat gebeurde eerst in
grote gezelschappen en theaterhuizen. Later gingen ook de kleinere gezelschappen een beroep doen op een al dan niet freelance lichtontwerper.
etcetera: Hoe zit het met de opleidingen tot lichtontwerper?
harry cole: In Nederland is er een vierjarige, voltijdse opleiding theatertechniek. In België bestaat er geen professionele opleiding. Er worden wel hier en daar cursussen gegeven. De opleiding scenografie in Antwerpen is niet technisch gericht, en gaat meer over decor ontwerpen. In het RITS kan je wel belichting voor film en tv leren in de afdeling Beeld Geluid Montage. Maar die mensen loop je dan later tegen het lijf op cursussen van BASTT, FEVECC of de VDAB (eenjarige opleiding theatertechniek, De Piano-fabriek). Chris Van Goethem, een collega met een grote technische knowhow, geeft les op het RITS en startte daar twee jaar geleden een opleiding theatertechniek. Die functioneert met vallen en opstaan. Ik geef cursussen voor BASTT en FEVECC: een cursus licht voor beginners en één voor gevorderden. De cursus voor gevorderden is gebaseerd op de praktijk. Het is een soort van workshop met meerdere cursusgevers, om een zo groot mogelijke diversiteit aan meningen aan bod te laten komen. De cursus voor beginners is theoretisch. In die basiscursus vind je bijvoorbeeld de Mac Candle-theorie. Die omvat het principe van de driepuntsbelichting. Het invullicht is daaruit voortgekomen. En dan heb je ook de kleurentheorie, over koud, warm en neutraal licht, over de invloeden die kleuren hebben op onze gevoelens, enz. Een goede hulp is bijvoorbeeld het boek Tussen licht en donker, handboek theaterbelichting van Hugo van Uum. Zelf heb ik geen opleiding gevolgd. Ik maakte matrijzen en ben als gewetensbezwaarde in het theater terechtgekomen. Voor drievierde van onze generatie ging dat zo. Veel jonge ontwerpers beginnen nog altijd zo of lopen stage bij lichtontwerpers.
etcete ra: Wat zou je in de toekomst graag doen op het gebied van licht?
harry cole: Een productie waarin je niet elke frank moet doorbijten en daardoor het eigenlijke lichtplan moet bijsturen. Iets waar je lang op voorhand mee bezig bent. Ik doe graag producties waar je echt tijd krijgt om research te doen en te experimenteren.
36 • •• etcetera 78