Maaksels versus baksels
Podiumartiesten die buiten de strak getrokken lijntjes van theaterarchitecten kleuren, zoeken het conflict tussen scenografie en architectuur doelbewust op. Ze bekritiseren de manier waarop het theatergebouw theatraliseert. Ooit de perfecte afspiegeling van het maatschappelijk bestel, zijn theaters inmiddels van hun spiegelbeeld vervreemd en verworden tot stille getuigen van een in onbruik geraakte façon de vivre. Talloze keren werden ze door avant-gardistische theatermakers ten grave gedragen, maar telkens bleek dit buiten de hardnekkige overlevingsdrang van deze institutionele mastodonten gerekend.
Maaksels vs. baksels
Een architectuurkritische blik op scène
birgit cleppe
Als – om
Vraag is nu of de problematiek van theaterarchitectuur afgelezen kan worden in de ingrepen die theatermakers voor het goed functioneren van hun voorstelling nodig achten? Welke strategieën worden gehanteerd om de klassieke verhouding tussen de vluchtige brouwsels van theatermakers en de taaie baksels van theaterarchitecten te problematiseren? En in hoeverre verwijderen podiumkunstenaars zich overigens echt van de conventie die ze op het eerste zicht schijnen te bekampen?
Dit artikel focust op theatermakers die de platgereden paden van hun discipline verlaten, en zo heel expliciet uitspraken doen over de fysieke verschijningsvorm van het klassieke theatergebouw. Ruud Gielens wijzigt het rigide traject waarlangs theaterarchitectuur haar gasten naar hun vaste plek escorteert, en
De traditionele bouwstenen die theaterarchitectuur inzet om de voorstelling te theatraliseren, worden opmerkelijk genoeg vaak door podiumkunstenaars gerecycleerd. De stoel en de tribune worden door
Le théâtre, lieu trouvé
Als
dat een grondige reorganisatie van het kaaitheater zich opdringt, weze duidelijk. de sfeer van een bruisend stadsplein valt nu eenmaal moeilijk te rijmen met die van een introspectief cachot.
Schema voor transport publiek doorheen kaaitheater van Het moment waarop we niets van elkaar wisten, ruud gielens, schets
Voor de gelegenheid heeft Gielens het rijk van zijn acteurs aardig uitgebreid. Hij laat hen het volledige volume van de zaal bespelen. Het publiek moet zich tevreden stellen met een kleine tribune op de plaats waar de scène zich normaal bevindt. De rollen zijn dus omgekeerd: spelers in het auditorium en publiek op het podium. Trosjes acteurs druppelen via de foyer de côté cour of côté jardin van de zaal binnen, een bejaarde dame houdt vanuit het regisseurskamertje het hele gebeuren in de gaten, twee papageno's paraderen over het balkon en een belhamel heeft de hellingbanen, die vanuit de foyer de zaal binnenrollen, ingepalmd als skateramp.
Alleen, hoe kom je op zo'n plein terecht? Gielens ontvangt zijn publiek aan de wat troosteloze zij-ingang op de
ruimten, die enkel een vluchtige passage of doordeweekse handelingen kunnen herbergen en waarin je je niet voor een gezellige babbel kunt ophouden.
De klassieke transformatieruimtes waarin het publiek zich doorgaans bevindt, zijn wel breed en comfortabel genoeg om plaats te bieden aan toevallige ontmoetingen, onderhoudende conversaties of achterdochtige jaloezieën. Zo fungeert de wandeling langs die sleutelplekken – de rij voor de ticketterie, de foyer, de opsplitsing van het publiek in de circulatiezones, het betreden van de zaal, het zoeken van de plaats – als promenade architecturale die de overgang van de openbaarheid van de straat naar het publieke van de theaterzaal oplaadt. De bezoekers worden toeschouwers, nemen het standpunt in dat hen tijdens het theatrale traject wordt opgedrongen en beleven de voorstelling precies zoals de theaterarchitect het voor ogen had.
Uiteindelijk komen we in een donkere achterzaal terecht die tot foyer is omgebouwd. Hier gebeurt voor het eerst iets wat aan de
theatraliteit van een klassiek theater herinnert. Hier zijn de theatergangers als groep herkenbaar. Het lampengrid boven onze hoofden verraadt dat we helemaal achteraan de scène vertoeven. Wanneer een houten paard van
Als we ervan uitgaan dat de manier waarop de zaal betreden wordt nog tot het takenpakket van de architectuur behoort, kunnen we stellen dat Ruud Gielens het
de uitdrukkelijke, programmatische verschuiving (tribune wordt podium en omgekeerd) en het uitstippelen van een alternatieve toegangsroute zijn zuiver architecturale ingrepen. de toeschouwers worden geheroriënteerd naar een nieuwe, verre vindplaats, naar een àndere theaterzaal.
(Afbeelding)
Productiefoto, Het moment waarop we niets van elkaar wisten, ruud gielens., Parijs. Foto:
The logic of story-telling
Ook
door het monofocale scènebeeld waaraan avdal gestalte geeft – de zaal is donker en de tribune is het enige object dat onder de aandacht van het publiek gebracht wordt – wijzen alle neuzen plots in dezelfde richting.
Alles verloopt nogal onbeholpen, niemand weet wat er nu eigenlijk verwacht wordt. De choreograaf blijft onverstoord zijn stoel – en wat later meerdere stoelen – tussen het publiek verschuiven. Het publiek moet voortdurend wijken, maar probeert toch in de mate van het mogelijke de choreografie te volgen. Sommige toeschouwers vinden even het lef om op één van Avdals stoelen plaats te nemen, maar niet één tracht de danser in zijn rusteloze activiteit te verstoren.
Het publiek krijgt haar eigen ruimte niet op onvoorwaardelijke manier toevertrouwd. Haar plaats moet terug onderhandeld worden, elk verworven recht is dode letter. In de lege ruimte van Avdal is geen tribune voorzien en de stoelen die voorhanden zijn, lijken niet meer hun oorspronkelijke functie te vervullen maar getransformeerd te zijn tot scenische elementen, die evenzeer naar waarde geschat worden als alle andere componenten van een voorstelling, zoals de techniek, de ruimte, de performer of het publiek.
(Afbeelding)
scherm omhoog hijst, verschijnt er een hel verlichte tribune. De lichten in de zaal, waar de toeschouwers zich ophouden, zijn inmiddels gedoofd. De ruimte, die tot dusver een ongestructureerd warrige kamer was, heeft opeens een centrum. De hiërarchische opbouw beïnvloedt onmiddellijk de houding van de bezoekers. Door het monofocale scènebeeld waaraan Avdal gestalte geeft – de zaal is donker en de tribune is het enige object dat onder de aandacht van het publiek gebracht wordt – wijzen alle neuzen plots in dezelfde richting. Het zwaartepunt van de ruimte is niet meer dynamisch, zoals voorheen toen Avdal zich in het zweet werkte om de stoelen op orde te stellen, maar statisch en dat vertaalt zich automatisch in de pose die het publiek aanneemt: een collectief dat zich gezamenlijk naar het gerepresenteerde keert.
Door de tribune eerst als object tentoon te spreiden, stelt hij ze veel bewuster aanwezig dan doorgaans het geval is als theatergangers zich keuvelend in het donzige pluche van de zaal neervlijen. Als enkele dappere zielen vrij snel plaatsnemen, staan ze nog minutenlang ongewild in de belangstelling door het geaarzel van hun collega's. De toeschouwers zitten niet gevangen in de veilige toevluchtshaven van de tribune en zo wordt hun twijfel plots fysiek duidelijk. Een gidsende stem geeft uiteindelijk uitsluitsel en spoort het volledige publiek aan om plaats te nemen in hun ‘priority seat'. Het doek rolt terug af en tovert de ‘nieuwe' zaal om in iets wat meer van een cinema dan van een theaterzaal wegheeft: netjes geordende zitplaatsen en een projectiescherm, dat hier wel ongemakkelijk dicht op de huid van de toeschouwers zit.
Na een geforceerd ontspanningsmoment, begeleid door een hardnekkig tikkende klok in een annex van de publieksruimte, neemt het publiek terug de plaats op de tribune. Het witte doek schuift omhoog, waardoor er een klassieke frontale opstelling verschijnt. Het scènebeeld dat
De centripetaliteit van het beeld dat Avdal geconstrueerd heeft, staat in schril contrast met het chaotische, ongecoordineerde begin van de voorstelling. Bij ervaringstheater is de interactie tussen lichamen (van acteurs en publiek) van cruciaal belang. Een opstelling die een perspectivisch, beschouwend, objectiverend zicht op de scène genereert, is dan ook contraproductief.
door de tribune eerst als object tentoon te spreiden, stelt hij ze veel bewuster aanwezig dan doorgaans het geval is als theatergangers zich keuvelend in het donzige pluche van de zaal neervlijen.
In
(Afbeelding)
Schema voor transport publiek doorheen labozaal stuk van
onderschrijft ze een van de basisprincipes van het postdramatische theater dat zich niet langer inlaat met het opvoeren van een dramatische tekst. ‘The fundamental logic of environmental theater is not the logic of the story but the logic of story-telling.'3 Avdal probeert in zijn voorstelling het verkalkte draaiboek van een conventioneel theaterbezoek te herschrijven en haar rigide verhaalstructuur een nieuwe, zinderende wending te geven.
Under what circumstances do we think things are real?4 Het kader, het perspectief, het doek. Avdal gebruikt ze voor de reconstructie van een archetypische theaterzaal. Hij demonstreert welke middelen de architectuur ter beschikking stelt om een geloofwaardige representatie van de werkelijkheid te realiseren; hoe ze het standpunt, de kijkrichting en de horizon van de blik van de toeschouwers vastlegt; hoe ze een realiteit construeert waarbij ruimte en tijd moeten samenvallen in een logisch geordend geheel. In
als mette edvardsen haar choreografie ontdubbelt in een live performance en een vooraf opgenomen videobeeld dat simultaan met haar performance op een klein televisietoestel afgespeeld wordt, is haar streefdoel veeleer het deconstrueren van een dergelijke realiteitsillusie.
De bleke wand van de repetitiezaal in het Stuk in
Ze stelt haar publiek voor een dilemma. Welk verhaal moet het geloven, welk beeld is het meest authentiek? Vragen rijzen, ook als ze een plas water op de theatervloer opdweilt. In de opname gooit ze een emmer over de vloer uit. Hoe heeft ze de video gemanipuleerd? Heeft ze verschillende stukken aaneen gemonteerd? En hoe houdt ze zo precies gelijke tred met de beelden? De vragen zijn het gevolg van een kijkhouding die ons al eeuwen eigen is. We hebben de gewoonte te zoeken hoe en waar de beelden die op ons afgestuurd worden, gemanipuleerd worden. Het kader dat de hele toneelmachinerie in het baroktheater moest verbergen, heeft ons altijd gefascineerd, heeft altijd vragen opgeroepen: hoe zit het écht ineen?
De scenische opstelling van
Stap voor stap geeft ze de geheimen van de ruimte prijs – een muur achter een luik, een gang achter een deur, een raam achter een gordijn, een balkon achter een venster. Ze wekt nieuwsgierigheid door de alledaagsheid af te remmen en de genus loci te ontbloten: niet ineens met een full monty maar wel doorheen de spanning van een erotische striptease. Het is
een queeste naar de intrinsieke theatraliteit van de plek, door onooglijke gestes in te kaderen, in te zoomen op haar kleine pasjes, het snelle, onbewuste, toevallige kijken en bewegen te controleren en te markeren. En het is door de rem die ze op het geheel zet, dat we een plas water of een rollende bal plots intrigerend vinden. Niet de gemanipuleerde ruimte van een volstrekt verduisterde theaterzaal met feilloze akoestiek en perfect onverstoord zicht op de scène, maar de slow motion – de vertraagde blik op ongelofelijk banale handelingen – staat garant voor het opladen van de theatraliteit.
Vreemde keuze om dergelijke ruimtespecifieke voorstelling uitgerekend in de repetitiezaal uit te voeren, terwijl de architecten van het Stuk in
ze is niet op zoek naar spektakel, hallucinant stuntwerk of bedrieglijke trucage. een muur met vensters volstaat. een ruimte die te veel voorzetten geeft, maakt het haar moeilijk de voorstelling tot de essentie te herleiden.
In elke voorstelling zitten reminiscenties aan klassieke theatertrucs om de ruimte te theatraliseren, maar nooit neemt ze genoegen met vooraf beproefde remedies om haar doel te bereiken. Niets is letterlijk uit het theaterlexicon gekopieerd. Het theater van Edvardsen weerhoudt alleen het hoogstnoodzakelijke uit het klassieke raamwerk van theaterarchitectuur en dan liefst onder getransformeerde gedaanten: het luik waarachter Edvardsen regelmatig verdwijnt, fungeert als doek; een aftandse televisie als lijst; de gang in de kaaitheaterstudio's als perspectivisch decor.
Edvardsen zet de specificiteit van een ruimte in om het als framewerk voor haar productie te laten fungeren. Ze vecht niet tegen de architectuur van het gebouw, ze plooit zich zodanig naar de grenzen die het stelt zodat het eindresultaat enkel op die ene plek mogelijk is.
The single eye
Tijdens de voorstelling
De ruimteen tijdservaring wordt volledig verknipt en de theatrale ruimte is niet langer onderhevig aan de fysieke randvoorwaarden die de theaterruimte stelt. Dit is natuurlijk een heel aparte strategie om met het beperkende keurslijf van theaterarchitectuur om te gaan. Het is een vorm van ruimtecreatie die zich aan de wetten van de zwaartekracht onttrekt en in staat is haar eigen realiteit te scheppen zonder enig aanknopingspunt met de werkelijkheid. De immersie maakt de fusie tussen architectuur en scenografie compleet. De frictie tussen tijdelijke en eeuwige ruimte, waarbij de eerste zich onderdanig naar de tweede dient te schikken, is opgeheven. Dit is een architectuur à la carte, waarbij kosten noch moeite gespaard worden om de bereiding van de chef met de grootste precisie te serveren.
De vrijheid die plots gecreëerd wordt, laat toe om naadloos van de ene surrealistische plek naar de andere te verkassen, wat in schril contrast staat met de wat klungelige decorwissels bij een klassieke theatermachinerie. En toch. Doordat de vooraf opgenomen beelden met live beelden gemixt worden, vermijdt crew dat de voorstelling uiteindelijk in een oppervlakkig illusionistisch totaalspektakel verzandt. Niet de geloofwaardigheid van de illusie determineert de graad van theatraliteit, maar wel de gedwongen positionering van de blik.
het isoleren, gijzelen en manipuleren van de blik is niet alleen een uiterst doeltreffende remedie om het punt te bepalen van waaruit iets gezien moet worden, maar evenzeer hoe iets ervaren dient te worden. de blik is zijn autonomie volledig kwijt .
De immersieve ruimtes die in de voorstelling van crew gestalte krijgen, zijn dan wel allesbehalve statisch, ze zijn daarom niet minder dwingend dan de traditionele schouwburg. Alles wat de blik te zien krijgt, is vooraf uitgeschreven in een rigide ruimtescenario en de hele theaterervaring van de immersant is daaraan opgehangen. Het isoleren, gijzelen en manipuleren van de blik is niet alleen een uiterst doeltreffende remedie om het punt te bepalen van waaruit iets gezien moet worden, maar evenzeer hoe iets ervaren dient te worden. De blik is zijn autonomie volledig kwijt en de immersant is compleet overgeleverd aan de bij momenten ranzige doemscenario's die crew voor hem opdist.
De deelnemer beleeft de volledige opvoering bovendien alléén.
In het immersieve theater van crew krijgt elke deelnemer zijn eigen room with a view, zit iedereen in het centrum, is iedereen prins. Het is de democratisering ten voeten uit. Dergelijke ruimteconceptie is in die zin evenzeer verwant aan die van het renaissancistische hoftheater als het Bayreuth Festspielhaus. Alleen heeft het er andere karakteristieken uit gedestilleerd. Wagners schouwburg wou met haar democratisch ingerichte auditorium een alternatief bieden aan de hiërarchische opbouw van de klassieke salle à l'italienne. crew daarentegen verwerpt het collectieve aspect en focust op de singuliere geïdealiseerde – lees: perfect georkestreerde – ervaring. Maar het is precies de gedwongen en immersieve kijkhouding die het vermoeden doet ontstaan dat er méér is, dat er ons iets ontglipt. Het ontbreken van een overzichtelijk beeld legt een mysterieuze sluier over het verhaal heen.
De introductie van reële beelden verhevigt de verwarring. Normaliter worden alle beelden die ons netvlies opvangt door de hersenen geregistreerd en vervolgens wordt die informatie door onze andere zintuigen gehomologeerd.
in het immersieve theater van crew krijgt elke deelnemer zijn eigen room with a view, zit iedereen in het centrum, is iedereen prins. het is de democratisering ten voeten uit.
De putsch van de blik
In voorafgaande praktijkvoorbeelden wordt de strikte tweedeling die traditionele theaterarchitectuur maakt tussen het parcours dat theatergangers in de juiste positie brengt en de centripetaliteit in de zaal, die alle aandacht naar haar middelpunt trekt, bevraagd, geproblematiseerd of getransformeerd.
Het parcours wordt bewust ingezet als ruimtelijk concept om de voorstelling te theatraliseren. Bij Gielens fungeert de wandeling als theatraal voorspel van een nadien te bereiken climax. Toch wijkt zijn ingreep van de conventie af, doordat de wandeling niet plaatsvindt in een zee van royale weelde. Het resultaat blijft evenwel een enkelvoudig parcours met een duidelijk vooraf bepaald beginen eindpunt. In de voorstelling van Avdal bestaat er geen strikte ruimtelijke ambivalentie tussen parcours enerzijds en voorstelling anderzijds. Het is de scène zelf die als bewegend lokaas voor de ogen van de toeschouwers wordt gehouden, waardoor zij genoodzaakt zijn in haar voetsporen te treden. We kunnen bovendien stellen dat de voorstelling
op een tafel is vastgebonden, evenzeer de strategie van het parcours hanteert. De immersie in een virtuele ruimte staat veel dichter bij de ervaring van iemand die een traject doorloopt, dan bij die van iemand in een cinemazaal.
het centrum op haar beurt mag dan de eenduidige en statische positie die ze in conventionele theaterarchitectuur bekleedde, verloren hebben, nog steeds zijn theatermakers erop gebrand de aandacht in welgekozen verzamelpunten te concentreren.
Het centrum op haar beurt mag dan de eenduidige en statische positie die ze in conventionele theaterarchitectuur bekleedde, verloren hebben, nog steeds zijn theatermakers erop gebrand de aandacht in welgekozen verzamelpunten te concentreren. De besproken podiumkunstenaars richten allen hun ruimte op hiërarchische wijze in, ook crew. Hun belangrijkste hulpmiddel is hierbij nog steeds het richten van de blik. Door middel van een hiërarchisch opgebouwd geheel, dwingen ze hun publiek om de voorstelling vanuit een door hen bepaald standpunt te bekijken. Ook als theatermakers bewust opteren voor een multifocaal scènebeeld, zoals
Het controleren van de blik van de toeschouwer blijft het ultieme middel om de theatergangers in de macht te krijgen en die macht lag bij de klassieke theatrale opstelling in de handen van de architectuur. Het is dus duidelijk dat theatermakers de taak die tot hiertoe aan de architectuur toekwam – het in stelling brengen van de blik van de toeschouwers – moedwillig overnemen.
1 De cursivering van Verschaffel is niet toevallig, ze wijst op het feit dat het theatergebouw de toeschouwer in de juiste positie dwingt. Het publiek kiest haar plaats niet, haar plaats wordt haar aangewezen. Geparafraseerd uit: Verschaffel,
2
3 De theorieën van het Environmental Theater van
4
5
6 geparafraseerd uit: Vanhoutte, Kurt, ‘Performatieve technologie: het perspectief van crew', in: Proscenium, nr. 31, pp. 13-22, tekst ter beschikking op http://www.crewonline.org, laatst geconsulteerd op 16/04/07.
Auteur Birgit Cleppe
Publicatie Etcetera, 2008-02, jaargang 26, nummer 110, p. 67-75
Trefwoorden edvardsen • avdal • gielens • tribune • blik • theaterarchitectuur • zaal • crew
Namen Akenkaai • Als Avdal • Anatole • Bailly • Bart • Beton • Birgit Cleppe • Boston • Carlson • Cornell University Press • Crash • Dictionnaire Grec-Français • Erving • Édition • Hachette • Hawthorn • Heine Avdal • Ithaka • Kaaitheater • Labozaal van het Stuk • Letterlijke • Leuven • Marvin • Mechelen • Mette Edvardsen • New York • Ole Stragier • Peter Handke • Renaissance • Renaissancistische • Richard • Ruud Gielens Het • Some • Time • Troje • Vooruit • XXe-eeuwse
Development and design by LETTERWERK