BRUSSEL - Bartók/Aantekeningen is, zoals Anne Teresa De Keersmaeker, de koreografe, zegt, struktureel en gevoelsmatig opgebouwd rond de muziek van het vierde strijkkwartet van Bela Bartók. Rond, niet op; het zijn geen bewegingen bij de muziek, die gelijktijdig met de klank beginnen en eindigen, en dan een kwasi illustratieve funktie zouden hebben. Voor en na het strijkkwartet en tussen de verschillende bewegingen door wordt er gedanst, worden er ook andere muziek- en klankfragmenten aangeboord; de episodes met en zonder Bartók worden in letterlijk één beweging aaneengerijgd. Toch is er een zeer intieme band tussen dans en muziek. De onderling verschillende passen lopen mee in de schijnbaar grillige struktuur van Bartóks muziek en maken ze helderder (tenminste, zo kwam het mij als muzikale leek voor), net zoals je in Fase de muzikale fazeverschuivingen "zag" gebeuren. Met o.a. deze belangrijke nuance dat emotie -- of hoe dat ook moet heten -- hier veel sterker op de voorgrond treedt.
De muziek van het vierde strijkkwartet is scherp dissonante, grillige muziek, hoewel Bartók zich sterk op volksmuziek inspireerde. Dat kontrast tussen een hoge graad van zelfsbewustzijn en een naamloze traditie zou een mogelijke invalshoek kunnen zijn om de spanningsboog waarin de dans opgesloten zit te benaderen.
Aanvankelijk dragen de danseressen (Anne Teresa De Keersmaeker, Nadine Ganase, Roxane Huilmand en Fumiyo Ikeda) hoge hakken en zwarte kleedjes. Netjes. Ze hangen er wat uitgeblust bij in een decor (van Gisbert Jakel) dat de desolate troosteloosheid heeft van stationshallen, openbare douchecellen, kleedkamers. Langs de randen staan klapstoeltjes, de toegangsdeuren zijn nietig klein (en vuil) in verhouding tot de hoge muisgrijze wanden die tot op manshoogte betegeld zijn. Het licht van TL-lampen (de enige lichtbron op een peertje na) slorpt alle schaduw op, een grauwe vlek met zwarte spatjes.
Heel meisjesachtig begint een danseres te bewegen, lichtjes zwierend met de heupen, een beetje lacherig koket. Geleidelijk kernen de vier andere van de muur los en bewegen in een vierkante gesloten formatie over de scène met een onbeholpen musical-achtige glamour. Er valt er eentje, ze herbeginnen. Nog eentje valt, dan nog eentje, ze blijven dansen met vallen en opstaan. Op de achtergrond klinken vaag radioberichten.
Plotseling komt de voorstelling tot stilstand, de meisjesachtige volwassen vrouwen kleden zich om. Weg de zwarte kleedjes en hoge hakken, in plaats daarvan wollen sokken, laarsjes, lompe rokjes en bloesjes; schoolmeisjes. Het opgezette reetje dat tot nog toe als een vergeten voorwerp van een andere voorstelling in de hoek van de scène stond, wordt plotseling het signaal van een verdringing. Op het einde van de voorstelling, worden de kinderkleedjes weer afgelegd en zien we volwassen vrouwen. Een cassetterecorder op scène laat (Hongaarse volks-?)muziek horen.
De verloren paradijselijke vrede van kinderen is een konstante in de voorstelling; je voelt het in de sprongetjes waarbij de hielen tegen elkaar geslagen worden; in het tippelen over de scène van Fumiyo Ikeda, alsof ze stiekem iets verkeerds aan het doen is en daar reusachtig van geniet; in de grappige lompheid, het nadoen van grote mensen door de vier "meisjes" als groep; in de projektie van het filmpje ook van kinderen die spelen met een hond.
Er is nog een ander filmpje te zien in de voorstelling, opnames van proefbotsingen van wagens met dummies. In close-up en slow-motion, heel wetenschappelijk, zie je poppen door voorruiten spatten, breken. De voorstelling lijkt te suggereren dat dit onderzoek een hedendaagse variant is van het onderzoek dat leidde tot de guillotine, de "menselijke" executiemetode. Als een rode draad in de voorstelling loopt een reisverslag (in het Frans, dat allen moeizaam spreken, zodat het materiële karakter van het spreken op de voorgrond komt) van een man die merkt dat in een stad mini-guillotines met popjes, gevuld met rode kleurstof, verkocht worden. Hij vraagt zich af wat voor kinderen en mensen dat wel kunnen zijn. De voorstelling eindigt dan weer met een verhaal dat de vier danseressen op een lijn opgesteld vertellen, in het Frans weer, over een ochtendlijke wandeling in de vredige rust van de bergen.
De voorstelling is, analoog met de muziek, opgebouwd in een dubbele boogstruktuur rond het middendeel, met steeds herhaalde spiegelingen en kontrasten. Door de heel persoonlijke manier waarop de vier dansen, waar onvermogen en kwetsbaarheid, maar ook humor en grapjes bijhoren; door de ontstellend intieme en direct inkleding van de voorstelling, nog onderstreept door de weinig flatterende belichting en de grote kamer waarin het gebeuren zich afspeelt; door de lucide struktuur van de dans gekoppeld aan een sterke emotionaliteit, ondersteund door tekst- en beeldmateriaal; daardoor is dit denk ik, een hoogst originele (zonder het krampachtige dat meestal met dat woord samen gaat) en essentiële voorstelling.
Nog te zien in het CBA-teater, Veeweydestraat 24-26, Anderlecht (metrostation Sint-Guido), op 21, 22, 23, 24, 27, 28, 29, 30 en 31 mei om 20.30 u. Reservatie: Schaamte, O.L. Vrouw van Vaakstraat 81, 1000 Brussel. Te1. 02/511.6253.