ANTWERPEN -- Antwerpen 93 en deSingel stelden een film van Herman Van Eyken voor over het wordingsproces van Jan Fabres eerste opera. Das Glas im Kopf wird vom Glas is het eerste deel van een trilogie, waarvan het tweede deel onlangs in de Vlaamse Opera te zien was. Het meest merkwaardige aan de film is ongetwijfeld dat Fabre voor het eerst in zijn kaarten laat kijken: je volgt het repetitieproces van de opera en de danssekties van het allereerste begin in Alden Biesen tot aan de opvoering.
De opzet van de film zou je dus vooral dokumentair kunden noemen. De montage van de beelden en de klank getuigen daarbij van een biezonder inzicht in het werk.
Het dokumenteren van een werkproces zou immers al snel kunnen leiden tot een ontmanteling van de betovering die Fabre in zijn beste momenten tot stand brengt. Bij voorbeeld door te registreren waar het de teatermaker niet gelukt is te tonen wat hij wou tonen, of door de nadruk te leggen op het "bedrog" van biezondere beelden, zoals Fressia die boven de scène zweeft. Deze film, daarentegen, slaagt erin het eindresultaat bijna toverachtiger te maken dan het al is.
Een procédé dat daarin van doorslaggevende betekenis is, lijkt mij, is dat je Fabre niet zo vaak zelf te zien krijgt en dan meestal nog vrij onnadrukkelijk in grote opnames, tussen vele anderen. Maar je hoort hem wel voortdurend. Bijna bij elk beeld, behalve wanneer er gezongen wordt, is hij aan het woord. Voortdurend probeert hij zijn akteurs uiteen te zetten waar hij naartoe wil, wat hij wil zien, wat hij bij hen wil losmaken.
In het begin lijkt dat een soms zeer onsamenhangend discours, en je vraagt je wel eens af hoe de akteurs daar iets van moeten maken. Maar als de film vordert en je langzaam de uiteindelijke beelden ziet ontstaan, stap voor stap en vooral detail per detail, gebaar per gebaar, begin je te beseffen dat Fabre al van bij de aanvang zeer doelbewust naar iets toe aan het werken was en op een dwingende manier zijn gedachtengang heeft weten in te planten bij zijn zangers en dansers.
Zijn werk met de kinderen, bij voorbeeld, is biezonder grappig. Je ziet hoe Fabre volledig opgaat in het spel, entoesiaster is dan de spelertjes en dat entoesiasme ook echt kan overbrengen. Je voelt ook de roekeloosheid waarmee hij werkt: als anderen het niet meer zien zitten, ziet Fabre nog wel een gat, "als we het hoofd maar koel houden". Het is Fabres voortdurend aanwezige stem die je duidelijk maakt hoe hij zijn wereld aan het verwerkelijken is vanuit het materiaal dat hem ter beschikking staat.
Een tweede procédé, in het verlengde van het eerste, is het voortdurend snijden in de film naar opnames van werktekeningen van de opera, de bekende bic-tekeningen. Daardoor lijkt een nog gammel beeld met de levende akteurs plots een grotere betekenis te krijgen. De banale werkopnames met de akteurs creëren plots bevreemdende universa, met onheilspellende monsters en vogels.
Een vondst ten slotte zijn ook de close-ups van uilen in het schemerduister. De ondoorgrondelijke, soevereine blik van het dier dat heerst over de nacht, suggereert een magische wereld waar je als mens uit buitengesloten bent. En het is net die wereld waar Fabres opera een uitzicht op geeft.
In een van de laatste beelden van de film zie je Els Deceukelier naakt met een adelaar op de arm. Het reusachtig dier klapwiekt, maar blijft toch op haar uitgestoken hand zitten. Die gevaarlijke, konfrontatie tussen mens en dier, waar geen trucage aan te pas lijkt te komen, suggereert op een beslissende manier dat je hier toch wel getuige bent van wat anders dan een beetje toneelspelen.
Met dit soort bescheiden montage-ingrepen weet Herman Van Eyken het biezondere van Fabres werk intakt over te brengen en toch een inzicht te geven in de ontstaansgeschiedenis ervan.