Date 2002-04-17

Publication De Tijd

Performance(s) NearbyTokyo BlueThrough the glassChapitre 9

Artist(s) Saastamoinen, RiinaLawrence, MiaCharron, CédricChambon, Annabelle

Company / Organization Le label Cedanna

Keywords dance@tackpetronioverstillinglatexcharronfestivalbudastraatlabeljaegerebroeltorens

Dans op een eiland

In het hart van Kortrijk, tussen twee armen van de Leie, ligt een klein eiland dat, als alles goed gaat, zou moeten uitgroeien tot het culturele hart van de stad. Het eiland heeft wel wat troeven uit te spelen, want met het vertrek van oude industriële vestigingen uit de binnenstad is er ruimte zat voor nieuwe ontwikkelingen. Met de ontruiming van de Pentascoop, eertijds de bakermat van de Kinepolis-groep, als cinemacomplex, dient zich zelfs een haast kant en klaar cultureel centrum aan. Voeg daarbij de aanwezigheid van het stedelijk museum, het kunstenhuis Toren Tack en de Broeltorens, en het lijkt haast niet meer stuk te kunnen. Dance@Tack, het kleine dansfestival van Dans in Kortrijk, neemt het voortouw.

Toch biedt het gebied vooralsnog een eerder desolate aanblik. De cafés in de Budastraat hebben duidelijk een beter verleden gekend. Het vertrek van de cinema was niet goed voor de zaken. En al is hier de jongste jaren druk gebouwd, de appartementsgebouwen en verzorgingsinstellingen die hier grond claimen doen dat op nogal opportunistische wijze: hele stukken braakliggend terrein liggen onbestemd tussen de nieuwe gebouwen die kraak noch smaak hebben. Koen Kwanten is dan ook niet weinig trots om het werk te tonen dat Dans in Kortrijk hier presteerde: een leegstaand industrieel atelier, het pand De Smet-De Jaegere, is met een minimum aan middelen omgetoverd tot een boeiende werkplaats waar zes nieuwe voorstellingen van Dance@Tack 04.02 in première zullen gaan. In de hall van het Pentascoop-complex wordt druk getimmerd en geschilderd: hier komt het meeting point van het festival, dat later ook voor Anno 02 moet dienen.Het kan op het eerste gezicht verwondering wekken dat een klein festival als Dance@Tack verhoudingsgewijs zulke grote middelen inzet. Omwille van de opzet van het festival is dat echter minder vreemd dan het lijkt. Al van bij zijn ontstaan in 1999 mikt het festival op de presentatie van behoorlijk avontuurlijk werk van jonge choreografen en andere kunstenaars. Het festival toont dan ook zelden afgeronde producten, al zijn die er wel, maar eerder prille momenten in de ontwikkeling van die kunstenaars. Het festival kiest ook vooral voor die kunstenaars die de grenzen en hun discipline aftasten, die wel bezig zijn met theater of dans, maar dan op een manier die zich liefst zo ver mogelijk verwijdert van de vaste kaders en modellen (of platgetreden paden) van die kunstvormen. Het eerste slachtoffer van die experimenteerdrift is, niet verwonderlijk, vaak de klassieke zaalopstelling. Omdat het festival de kunstenaars maximaal probeert te ondersteunen in hun onderzoek, is een permanente zoektocht naar geschikte locaties dan ook een belangrijke bezigheid geworden.

Internationaal

Praten met de kunstenaars die in Dance@tack 04.02 werk presenteren is een heikele onderneming: hun intuïtie laat zich niet altijd makkelijk in woorden vertalen. Het feit dat dit internationale gezelschap, met vertegenwoordigers uit Japan, Finland, Duitsland, Frankrijk, de USA en Spanje meestal een ommetje moet nemen langs een vreemde taal - Engels of Frans - om zich uit te drukken maakt het helemaal ingewikkeld om hun intenties te ontcijferen. Zo raak ik uit het gesprek met Olga Mesa nauwelijks iets wijzer, hoe gedreven ze ook, in een eindeloze woordenstroom, uiteenzet hoe haar Mas Publico, Mas Privado de werking van de opvoeringsruimte en de relatie met het publiek wil onderzoeken. De Finse Riina Saastamoinen daarentegen is heel precies en bedachtzaam.

Riina Saastamoinen: Ik werk graag met bijzondere locaties, voor een kleine groep toeschouwers. Dat is niet makkelijk, want producenten zien daar weinig heil in, wegens de slechte kosten-batenverhouding. Mijn werk bevindt zich op de rand van wat je dans kan noemen. Ik wil iets tonen van de persoon achter de beweging, en me niet zozeer concentreren op de uiterlijke vorm van de beweging zelf. In een gewoon theater kijk je naar de performer vanuit een dwingend perspectief, en dat zou ik daarom willen opheffen. Zo ga je zoeken naar andere ruimtelijke configuraties. Om dezelfde reden wil ik ook andere zintuigen dan het oog aanspreken. In Nearby, dat ik danste met Iris Bouche, liet ik daarom een nagenoeg totale duisternis heersen. Op die manier wordt de aan- of afwezigheid van geluid veel tastbaarder. Je ervaart ook de aanwezigheid van een bewegend lichaam heel anders, bijvoorbeeld door de luchtverplaatsing. Het is ook een kwestie van esthetica: ik heb niets met de leegte van de scène-opening van het klassieke theater en met de manier waarop belichting daar ingezet wordt. Tokyo Blue, de voorstelling die ik hier maak, is een solo ter voorbereiding van een groepswerk dat ik in september ook hier toon. Ik werk in het Arena-theater. Dat theater is uitgevoerd als een black box. Ik heb er echter alle vaste stoelen uitgehaald, en plaatste er willekeurig stoelen van Alvar Aalto in. Daartussenin beweeg ik. Ik laat de hele ruimte baden in een blauw licht - Tokyo Blue is de naam van de filter die we gebruiken - waarin hier en daar accenten aangebracht worden. Op die manier denk ik dat de toeschouwers zich los van de klassieke kijkrichting van het theater bewust worden van de vorm van de ruimte. Olivier Krakos van Supéramas maakte voor de voorstelling een soundscape die nauwelijks de gehoordrempel overstijgt: Zo wordt de stilte hoorbaar.

Verstilling

Een van de meest intrigerende performers op dit festival is Mia Lawrence. Deze New Yorkse vrouw studeerde eerst literatuur aan de universiteit, maar ging op haar 21ste dansen bij Stephen Petronio. Ze bleef acht jaar in zijn compagnie, en besliste dan op eigen houtje verder te gaan. In de vijf jaar die volgden gaf ze hier en daar les, onder andere bij PARTS, en maakte ze een eerste eigen voorstelling, die ze verleden jaar in Kortrijk presenteerde en er nu ook herneemt. Die voorstelling was een ware revelatie, al zagen weinig mensen ze (zie selectie TC 10-03-02). Tijdens dit festival toont ze ook een nieuwe solo, die een voorstudie moet worden voor een grotere choreografie. Ze leeft en werkt nu in München, waar ze subsidies kreeg voor dit project. New York mag dan een grote naam hebben als metropool van de kunst, voor choreografen die niet tot de absolute top behoren is het heel moeilijk om er te overleven. Het meeste geld voor de kunsten komt immers van grote bedrijven. Door hun eerder conservatieve opstelling hebben zij zeker voor de nieuwe garde weinig oog.

Mia Lawrence: Het duurde een hele tijd voor ik mijn eigen danstaal gevonden had na de acht jaar bij Petronio. De esthetica van iemand anders gaat op de duur in je lichaam kruipen, en dan kan je aanvankelijk haast niet anders dan die totaal verwerpen. Het is ook een moeilijk probleem als je lesgeeft. Je brengt jonge dansers techniek en vocabularium bij, maar de vraag blijft steeds of je zo al doende dat wat hun het meest eigen is niet wegduwt. Bij Petronio is alles heel snel en flitsend. Ik ben wel geïnteresseerd in beweging, maar meer nog in verstilling. Beweging die stokt opent de weg voor emoties. Het geeft de kijker ook tijd om het beeld tot zich te nemen, om zich bewust te worden van wat hij ziet. Het stuk dat ik nu maak gaat over in- en uitwendigheid. Wat maakt dat we zijn wie we zijn. Ik heb dit solowerk nodig om met mezelf in contact te komen. Ik zoek naar een directe manier om uit te drukken wat ik denk en voel. Daarvoor gebruik ik, net als in mijn eerste solo Through the glass, zowel woorden als beweging. Deze keer speel ik meer met een vorm van verhalen in de tekst: die lopen uit in een bijzondere vorm van energie, een eigen kwaliteit en beeldvorming in de dans. Ik denk dat deze voorstelling iets meer met gebarentaal werkt. Ik werk hier opnieuw samen met Jean-Luc Ducourt, die vroeger ook bij Rosas gewerkt heeft. Wij praten niet zo heel veel. Hij kijkt en luistert en voegt dan dingen toe aan de voorstelling. Gisteren zijn we voor de eerste keer beginnen werken met videobeelden. De projector dient in eerste instantie als een lichtbron, maar projecteert tegelijk ook beelden van de ruimte zelf op de scène, zodat die als het ware verdubbeld wordt. Op dezelfde manier zetten we ook spiegels in.

Label

Verstilling moet je niet dadelijk verwachten bij Le label Cedanna. Cédric Charron en Annabelle Chambon, twee Fransen - een Bretoen en een Bordelaise corrigeert Charron - die elkaar leerden kennen bij Jan Fabre, kozen voor het woord label omdat ze zich niet willen vastpinnen op het genre dans. Ze zien zichzelf als een productie-eenheid die ook andere wegen dan dans op kan. Toch, merken ze op, zit er in deze voorstelling, tot hun eigen verbazing, buitengewoon veel dans.

Cédric Charron: Ik heb economie gestudeerd. Tijdens mijn studies danste ik al, maar na de eerste cyclus heb ik de knoop doorgehakt en voor dans gekozen. Zo ben ik in België bij PARTS beland. Jan Fabre heeft mij daar al snel weer weggehaald. Annabelle heeft altijd gedanst: zij volgde een opleiding aan het Conservatoire. Ze danste hier bij Joanne Leighton en Manuel Rastaldi. We werkten samen voor Warrior Soul en Je suis sang. Werken met Jan was fantastisch. Ik ken weinig mensen die zo rechtuit en eerlijk zijn. Dat kan hard zijn, maar je weet wel waar je aan toe bent. Voor Chapitre 9, dit stuk, vertrokken we van een eenvoudig basisgegeven: enerzijds de huid en alle texturen die deze kunnen bedekken, en anderzijds alle uitwisselingen met de omgeving, alle lichaamsopeningen. Dat idee is ontstaan door een lezing van Lieven Decauter bij PARTS over de capsular civilisation. Concreet was het vertrekpunt dus een ruimte en een naakt lichaam. De huid is immers de laatste grens tussen binnen en buiten. Daarmee gingen we aan de slag, zonder veel theorie trouwens. We zeggen weinig, maar doen. Filip Sangdor, die live muziek maakt, was van bij de aanvang bij het project betrokken. Uiteindelijk zijn we gekomen tot een kale ruimte bekleed met latex waarin zich twee toiletpotten bevinden. Daarin dansen we. Je vraagt je natuurlijk af: waarom latex en waarom toiletten. We vroegen ons ook lang af of dat idee steek hield, maar we denken van wel. Een toilet heeft immers allerlei associaties die verwant zijn met ons uitgangspunt: het is een symbool van hygiëne, maar ook een soort troon. Het verwijst naar de artistieke traditie sinds Duchamp en het is een orifice culturel. Latex kozen we omdat het materiaal tijdens de dans langzaam aan verweert, vervormt en scheurt. Het simuleert zo wat er ook met onze huid gebeurt: die blijft niet onaangeroerd, maar wordt in de loop van je leven langzaam getekend door kwetsuren, veroudering.

DANCE@TACK 04.02 telt in totaal twaalf voorstellingen van tien kunstenaars of ensembles, verspreid over drie weekends (12-14 april, 19-21 april en 26-28 april) en vier locaties (Arenatheater, Toren Tack, Pand de Smet - De Jaegere en Limelight). Het festivalcentrum bevindt zich in de Pentascoop in de Budastraat, vlakbij de Broeltorens. Voor een precieze kalender en reservaties: tel. 056/22.89.22 of www.dansinkortrijk.be.