Date 2004

Publication De Witte Raaf

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords bureaudreamstedenbouwkundigehippeontwerpengebruikerswoningplannendetailleringschaal

B-architecten

B-Architecten, dat zijn Evert Crols, Dirk Engelen, Sven Grooten en een trits medewerkers. Het oeuvre van dit zeven jaar oude bureau is ongewoon veelzijdig. Het omvat kleine, vaak tijdelijke realisaties - theaterdecors, tentoonstellingsdesign of winkelinrichtingen - naast grootschalige projecten, zoals het wedstrijdontwerp voor het Vlaams Administratief Centrum (VAC) in Leuven of de zopas voltooide renovatie van de Brusselse Beursschouwburg. Tussen die uitersten liggen ontwerpen van alle maten en soorten: eengezinswoningen, (sociale) woningbouwcomplexen, scholen, culturele centra, bibliotheken... Er is ook nog een buitenbeentje: de bijdrage aan het mode-evenement Mode 2001, Landed/Geland in Antwerpen. Voor die gelegenheid ontwierp het bureau niet alleen de architectuur van de verschillende tentoonstellingen, maar voorzag het de Antwerpse landmarks - zoals de Boerentoren of de Politietoren - van reuzenletters of reusachtige kleurvlakken die de bezoekers van ver op weg hielpen. Van de ambitie om op grootstedelijke schaal te opereren, getuigen ook de voorstellen voor het Brusselse Jubelpark en de Abdijstraat in Antwerpen, en ten slotte ook I have a dream, een utopisch voorstel voor een nieuwe stedelijke woontypologie.

De tentoonstelling van B-architecten die nu in deSingel loopt, bestaat uit een dwingende opeenvolging van twee ruimtes. Achter een pikdonkere sluis, afgesloten met zware industriële lamellen, wordt een animatiefilm vertoond waarin een camera over het axonometrisch perspectief van een virtuele stad zwerft. We krijgen een feeëriek landschap te zien van kraaknette wegen en kaarsrechte tram- en treinsporen, bevolkt door legomannetjes. Alle gebouwen zijn B-ontwerpen of werden, zoals de Antwerpse politietoren tijdens Mode 2001/landed-geland, even geraakt door de B-toverstaf. Dromerige new-agemuziek versterkt de onwerkelijke geluksstemming. Na deze kennismaking met 'B-city' volgt een heuse coup de théâtre. In het tweede deel van de tentoonstelling worden de projecten afzonderlijk gedocumenteerd, maar dat gebeurt niet door de gebruikelijke presentatie van plannen, foto's of maquettes. Alle documentatie werd afgedrukt op driehonderd vellen op posterformaat die - zoals posters - in rekken zitten en alleen blad per blad kunnen worden geconsulteerd. De lectuur verloopt moeizaam, de plannen zijn kaal en haast amateuristisch getekend, zonder detaillering, en de foto's zijn zo groezelig dat het bijna onmogelijk is om 3D-simulaties van niet-gebouwde ontwerpen - ongeveer de helft van de productie van het bureau - te onderscheiden van foto's van bestaande gebouwen. Ook de kwaliteit van de materialen is niet meer te achterhalen, terwijl de interieurprojecten van het bureau - zoals de Antwerpse winkel van Walter Van Beirendonck - nochtans uitpakken met de visuele en tactiele kwaliteiten van materialen als kunststof, onbewerkt hout of kunstleder. De verleiding, de kwintessens van elke boetiekinrichting, wordt weggemoffeld.

Toch passen de groezelige foto's en de posterrekken in de esthetiek van het bureau. De B-architecten flirten immers met banaliteit en kitsch, zowel in de materiaalkeuze (spaanderplaten en multiplex, kunstleder, verf in schrille kleuren) als in de ruwe detaillering. Zij combineren pragmatisme - liever zoeken ze naar nieuwe toepassingen van courante en goedkope materialen dan iets nieuws te ontwerpen - met een voorkeur voor poppy nonchalance. Naast de posterbakken op de tentoonstelling is er bijvoorbeeld nog de toog met bierbakken die B-architecten in BSBbis installeerde - het tijdelijke onderkomen van de Beursschouwburg. De B-architecten steken de draak met de pretenties van 'goede vormgeving', en exploiteren de 'frisheid' en hippe banaliteit van de popcultuur.

De posters bevatten echter nog een andere boodschap. Alle projecten dragen een label dat de schaal aangeeft, van "37,5 m²" voor het decor van de theatervoorstellng Lucia smelt tot "33,474 m²" voor het Vlaams Administratief Centrum in Leuven. Zo suggereren de B-architecten dat hun werkwijze toepasbaar is op elk terrein en op elke schaal, en imiteren zij de modernistische pretentie van universaliteit. Terloops brengen ze meteen hun versie van Rem Koolhaas' cultboek S/M/L/XL - hét toonbeeld van architecturale mystificatie. Het relatiediagram tussen medewerkers en projecten dat het boek over B-architecten opent, is zelfs een onverholen eresaluut aan Koolhaas' boek. Het biedt ook een eerste verklaring voor de ongewone versatiliteit van het team. De B-architecten 'netwerken' dat het een lieve lust is; zij leveren de gedachte en de anderen de knowhow. Die praktijk heeft iets dubbelzinnigs: terwijl de architect zich bescheiden lijkt op te stellen, als een facilitator, loert ook de mythische figuur van de architectdemiurg om de hoek.

In zijn bijdrage aan het boek stelt Dries Vande Velde dat de B-architecten een 'stedenbouwkundige' kijk op architectuur hebben. Hun plannen voor woonhuizen zijn inderdaad in hoge mate 'onderbepaald' - de bewoners of gebruikers moeten zelf veel invullen, net zoals in stedenbouwkundige ontwerpen waar ook veel factoren onbekend zijn. Ook in dat opzicht is de houterigheid van de plannen bewust gekozen. Deze aandacht voor de eigen inbreng van de bewoners door de keuze voor het 'onaffe' is niet nieuw, het doet bijvoorbeeld denken aan Nederlandse brutalisten en structuralisten als Aldo Van Eyck of Herman Herzberger. Overigens wemelt het werk van B-architecten bij nader inzien van verwijzingen naar de hele moderne traditie of naar andere hedendaagse architectuur. De woning Van Hoof lijkt haast een citaat van huis Botte van bOb Van Reeth, een woning die met zijn grote open ruimte op de begane grond en de 'huisjes' die op de etage in de hoogte verspringen, bijna stedenbouw op schaal van het gezin bedrijft. Doordat de woning Van Hoof alleen bestaat uit functionele ruimtes - er zijn geen gangen - kunnen er heel wat conflicten ontstaan, net als in een echte stad.

Wat de B-architecten echter ook citeren, alles wordt steevast door een B-molen gehaald. Ingeval het om modernistische referenties gaat, blijft van de oorspronkelijke maatschappelijke of filosofische inzet nagenoeg niets over. Modernistische elementen worden in een 'grunge'-pakje gestoken of louter strategisch ingezet. De problematische aspecten van het modernisme, bijvoorbeeld de reductie van stedelijke complexiteit, worden genegeerd en blijven dus zonder oplossing. Tekenend hiervoor is de B-versie van de stedenbouwkundige utopie, het manifest Euthanasie voor de gebouwde omgeving en het bijbehorende stedenbouwkundig project I have a dream. In het manifest stellen de B-architecten dat het oplappen van oude stadswoningen een pleister op een houten been is. Om de stadsvlucht te stoppen dient men nieuwe woningen te bouwen die beantwoorden aan de wensen van de mensen. Het theoretische stadsontwerp I have a dream moet bewijzen dat het kan. Op luttele bladen toveren de B-architecten een stad 'nieuwe stijl' te voorschijn: een pragmatische combinatie van het ideaal van de gezellige tuinstad, de eis om ecologisch verantwoord te bouwen, de eis van afdoende privacy en de mogelijkheid om de eigen woning smaakvol te individualiseren - met nog een vleugje grootstedelijke ambiance erbovenop. Het resultaat is een spanningsloos, perfect te consumeren beeld, een stad voor legomannetjes. I have a dream is geen ideale stad, met de reducties die dat inhoudt, maar - zo onderstrepen de architecten zelf - een perfect marktconform ontwerp. "Er zijn bouwfirma's geïnteresseerd om dat te bouwen, zo vernemen we in een interview in De Standaard (19 februari 2004), en in datzelfde gesprek merken de architecten "hartelijk lachend" op dat ze streven naar "de utopie in een light-versie". We moeten dit alles vooral niet te ernstig nemen. Je zou bijna vergeten dat niet iedereen past of wil passen in dit verhaal van gladde middelmaat.

De gebouwde werkelijkheid rijmt niet altijd met mooie en hippe verhalen. Dat bewijst ook de verbouwing van de Beursschouwburg, die de B-architecten als een geslaagd voorbeeld van hun werkwijze naar voor schuiven. De belangrijkste ingreep in het gebouw heeft opnieuw een stedenbouwkundige dimensie: een binnenstraat waar alle gebruikers van het gebouw elkaar kruisen en ontmoeten. In één opzicht is deze ingreep briljant: door uitgekiende zichtlijnen en een precieze organisatie van de circulatie maakt het ontwerp de complexe verhoudingen zichtbaar die in een theater bestaan tussen toeschouwers, acteurs en theaterpersoneel. Maar de ingreep is ook problematisch. De straat wordt immers niet als straat gebruikt - dat zou tot complete chaos leiden - waardoor hij iets krijgt van een overmaatse hall die bijna heel de rest van het gebouw tot restruimte of circulatieruimte reduceert. De twee nieuwe theaterzalen bieden nauwelijks meer mogelijkheden dan voor de verbouwing. De architecten legitimeren dit door te verwijzen naar een trend bij theatermakers om buiten de gevestigde zalen te opereren, maar dat is een wel hoogst vreemde manier om de kar voor het paard te spannen. Wat echter het meest irriteert is de aankleding van het gebouw. Flirten met banaliteit en een brute detaillering kunnen leuk zijn voor een discotheek of een boetiek. Maar een theater is nu eenmaal geen discotheek. Het hippe gedoe slaat hier om in dwingelandij: gelet op de investeringen in dit gebouw, zullen de gebruikers nog decennia moeten leven met een grap die het jaartal 2004 draagt.

B-architecten, nog tot 4 april in deSingel, Desguinlei 25, 2018 Antwerpen (03/248.28.28; www.desingel.be).