Date 2004-01-10

Publication De Tijd

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords looarchitectenboekbelgischerepertoriumnotitiesoverzichtarauhinkstapspringengewesten

Omstreden naslagwerk over architectuur

Omstreden naslagwerk over architectuur

ARCHITECTUUR

'Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden'

Anne Van Loo (red.)2003, Antwerpen, Mercatorfonds, 608 blz., 149,50 euro, ISBN 90-615-3526-3.

(tijd) - 'Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden' is een vuistdik naslagwerk dat een breed overzicht geeft van de bouwkunst in België vanaf de stichting van de natie. Ook verwante thema's als architectuuronderwijs en -theorie of monumentenzorg komen ruim aan bod. Een verbluffend panorama, maar de toon van deze geschiedschrijving zal wellicht niet overal op instemming kunnen rekenen.

Aan het boek werd gewerkt door een wetenschappelijk comité onder leiding van Anne Van Loo, architecte en stedenbouwkundige en in het gewone leven secretaris van de Brusselse Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. En omdat het over een Belgisch boek gaat, werden 's lands taalkundige en andere evenwichten ook in de samenstelling van de redactie nauwgezet in acht genomen. Aan Franstalige zijde hadden France van Laethem en Eric Hennaut zitting in het comité, aan Nederlandstalige zijde waren dat Marc Dubois en Francis Strauven. Ook financieel is het werk een toonbeeld van nationale eendracht: de drie gewesten leverden elk een substantiële financiële bijdrage aan dit boek, dat zonder deze steun wellicht nooit het daglicht zou hebben gezien. Het gaat hier immers om een titanenwerk.

Het boek opent met een chronologisch overzicht van de hand van Van Loo. Daarna komen een 700 notities van 59 auteurs. De meeste behandelen het oeuvre van één architect. Die notities worden steeds afgerond met een bibliografische verwijzing en zijn aangevuld met een of meerdere afbeeldingen waarvan vele speciaal voor dit boek gemaakt werden. Andere notities behandelen echter ook kunstenaars en denkers die een bijzondere betekenis hadden voor de Belgische architectuur. Ten slotte komen hier ook tijdschriften, scholen, verenigingen en zelfs officiële instanties zoals de 'Dienst voor de Verwoeste Gewesten' aan bod. Om een beter licht te werpen op specifieke thema's die de hele geschiedenis doorkruisen zijn aan die notities een tiental syntheseteksten toegevoegd over onderwerpen als monumentenzorg, onderwijs of koloniale architectuur. Dat betekent ook dat het werk van Belgische architecten die in het koloniale Congo werkten zonder meer tot de Belgische architectuur gerekend wordt. Architectuur van buitenlandse architecten in België komt daarentegen niet aan bod in dit boek, tenzij deze buitenlanders, zoals de Fransen Girault of Laurens, het leeuwendeel van hun productie in België realiseerden.

Diversiteit

Het resultaat is in elk geval een boek dat eerdere overzichtswerken zoals 'Architecture moderne en Belgique' van Pierre Puttemans uit 1974 overklast in omvang en diepgang. Die stap voorwaarts werd mogelijk door de sterke ontwikkeling van de architectuurwetenschap vanaf de jaren 80. Sinds die periode werd het oeuvre van architecten meer dan vroeger voorwerp van systematische studie. Iets wat op zijn beurt, zoals Anne Van Loo opmerkt, deels verklaard wordt doordat architectuur niet meer te pas en ten onpas opgevoerd werd als vehikel voor ideologische stromingen en dus meer op zijn eigen merites beoordeeld wordt. Dit boek synthetiseert de kennis die zo in de afgelopen decennia opgebouwd werd. Hoe dan ook, architectuur, en zeker moderne architectuur, werden hier op kunsthistorisch en theoretisch vlak altijd nogal stiefmoederlijk behandeld, ondanks het enorme aantal architecten die het land steeds telde en nog telt. Belgen zijn blijkbaar vooral doeners, en slechts zelden denkers. Ze lijken ook meer begaan met de eigen uitstraling dan met thema's die het individuele perceel overstijgen. De keerzijde daarvan is de verbluffende diversiteit van de Belgische bouwproductie, die door de brede aanpak van dit boek nog maar eens gedemonstreerd wordt, zij het nu wetenschappelijk onderbouwd. Ondanks de late bloei van het architectuuronderzoek in België is dit 'Repertorium' merkwaardig genoeg wel een Europees unicum: in geen ander land bestaat een dergelijke uitputtende opsomming van de nationale architecturale cultuur van de laatste twee eeuwen.

Hinkstapspringen

Wie dus een overzicht zoekt van het Belgische Bouwen wordt door dit boek op zijn wenken bediend. Tot daar het goede nieuws. Het boek beoogt meer dan dat: het wil ook in het buitenland de aandacht vestigen op de verwezenlijkingen van Belgische architecten. De inleidende tekst, een chronologisch overzicht van Anne Van Loo, speelt hier een hoofdrol. Van Loo vertrekt vanuit een klassieke opdeling van de geschiedenis in grote tijdvakken zoals het eclectisme of het interbellum. Ze poogt voor elke periode de ontwikkelingen in de Belgische architectuur te koppelen aan die in het buitenland, en ook maatschappelijke evoluties in haar beschrijving te betrekken. Dat is een hachelijke onderneming: er wordt zeer veel aangestipt, maar weinig ten gronde uitgewerkt. Van Loo kent haar klassieken door en door, maar feitenkennis resulteert niet noodzakelijk in een tekst die inzichtelijk maakt wat specifiek is aan objecten of gebeurtenissen, noch hoe ze op elkaar inwerken. De tekst wordt een ingewikkelde oefening in hinkstapspringen waarbij nogal eens gestruikeld wordt: niet alleen leest ze soms bijzonder stroef, ze is af en toe gewoon onbegrijpelijk. Hoewel we het Franstalige origineel niet konden consulteren is een onhandige vertaling wellicht mee debet aan dit probleem. Belangrijker is echter dat Van Loo's zucht naar volledigheid binnen het relatief korte bestek van de tekst averechts werkt. Het resulteert bovendien in een benadering die te veel in vakjes en stijlperiodes indeelt om in de overdaad aan gegevens een structuur te behouden.

Polemisch

Naarmate het einde van de twintigste eeuw nadert, wordt echter duidelijk dat hier meer in het geding is dan de keuze voor een bepaalde invalshoek op geschiedschrijving. De gebeurtenissen van de laatste decennia worden beschreven vanuit een bijzondere, polemische positie. Van Loo denkt vanuit de hoofdstad, in het bijzonder vanuit ARAU, de beweging voor de 'reconstructie van de stad' die in de jaren 80 met vele 'contre-projets' opkwam voor een bewoonbare stad, tegen de algehele overwoekering van Brussel door kantoren in. Het historische belang van die beweging is onbetwistbaar. Ondertussen is het gedachtegoed ervan echter verwaterd tot een haast obsessieve, retrograde aandacht voor mooie plaatjes die met echte stedelijkheid niets te maken hebben. Door die houding is Van Loo blind voor de subtiele, vaak subversieve tactiek die veel hedendaagse architecten ontwikkelen tegenover de snelle mutaties van de stedelijk omgeving, waar architectuur met grote 'A' slechts een marginale rol speelt. Voor Van Loo blijft alles een kwestie van stijlen en stromingen, en er is er maar één - de erfgenaam van ARAU - die, als je tussen de regels leest, 'politiek correct' is. Daardoor presteert Van Loo het om oeuvres met een totaal verschillende inzet als die van bijvoorbeeld Stéphane Beel, Eugeen Liebaut of Pierre Hebbelinck onder één noemer te plaatsen. Wat ze over 'deconstructie' mee te delen heeft, verdraagt zelfs geen nader onderzoek. Ook hier plaatst ze architecten in hetzelfde vakje, die wellicht zelf 'très étonnés de se trouver ensemble' zouden zijn.

De positie van Van Loo tekent ook de selectie van 'jongere' architecten. Selectiecriteria zoals theoretische, constructieve of stilistische relevantie van een oeuvre werden hier aangevuld met de eis van een voldoende lange praktijk. Enkele Vlaamse architecten, die ondanks een beperkt oeuvre toch een sterke impact hebben op de huidige architectuurdiscussie in Vlaanderen, vallen zo uit de boot of komen er met een klein aantal regeltjes bekaaid af. Bureaus zoals Atelier d'Art Urbain die in woorden nog steeds de ideologie van de reconstructie van de stad aanhangen, maar in werkelijkheid met hun pseudo-stedelijke mega-blokken diezelfde stad de das omdoen, krijgen daarentegen wel ongepast veel aandacht. Dat Francis Strauven bij de voorstelling van het boek dan ook meesmuilend opmerkte dat dit inderdaad wel een erg 'Belgisch' boek was, is daarom niet geheel onterecht. Het betekent ook een gemiste kans.

Pieter T'JONCK

Marc Holthof