Date 2007-06-26

Publication De Morgen

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords

Kunst of campus?

Het kan vreemd klinken voor een land dat zoveel theatermakers en choreografen heeft, maar tot voor kort kende Vlaanderen nauwelijks postgraduaatopleidingen in de podiumkunsten. Toen Luc Van den Bossche nog mininster van Onderwijs was, stimuleerde hij wel enkele proefprojecten zoals PARTS in Brussel of Popok in Antwerpen. Die werden ondertussen volwaardige instellingen, maar daar bleef het lange tijd bij. Met de Bachelors en Mastershervorming van het hoger onderwijs kwam de vraag naar postgraduaatopleidingen in de podiumkunsten echter terug volop aan de orde.

De vraag is dan: welke vorm moet zo'n opleiding hebben? En binnen welk institutioneel kader? De 'gewone' opleidingen bieden theatermakers wel een historische en technische bagage, maar dat maakt ze nog niet tot volleerde theatermakers. Tegenwoordig houdt theatermaken immers veel meer in dan 'mooi spreken' zoals 30 jaar geleden. Een toneelstuk is niet langer een illustratie bij een tekst, maar een kunstwerk op zich, met zijn eigen vormelijke logica. Ook in de dans ligt de tijd ver achter ons dat dansers na hun studies enkel geacht werden hun benen in de lucht te werpen. De theorievorming volgde die evolutie. Terwijl de toneelwetenschap zich ooit beperkte tot de studie van teksten, bestudeert ze nu de opvoeringpraktijk.

Jonge theatermakers moeten dus een eigen theatertaal ontiwkkelen, net zoals jonge schilders of musici. Maar hoe begin je daaraan? Elke kunstopleiding kent dat probleem. Vaak komt het er op neer dat jonge kunstnaars veel schijnbaar doelloze activiteiten ontwikkelen. Aanmodderen heet dat. Toch is die 'verloren tijd' essentieel. Als schilder, musicus of schrijver doe je dat echter op je eentje. Niemand hoeft daar last van te hebben. Theater en dans zijn daarentegen 'groepsactiviteiten'. Ooit werd gedacht dat kunstencentra een broedplaats konden zijn voor die jonge kunstenaars. Toen bleek dat die jonge kunstenaar er te vaak en té snel voor de leeuwen gegooid werden. Werkplaatsen bieden nu een meer beschutte omgeving om 'aan te modderen'. Maar misschien is er ook een soort opleiding mogelijk én nodig. Eentje waar jonge theatermakers van elkaar en van inspirerende voorgangers leren door gewoon samen bezig te zijn, zonder op een onmiddellijk resultaat te mikken.

Voor theatermakers bevindt er zich tussen opleiding en praktijk immers een grijze zone waar leren overgaat in maken. Vertaald in beleidstermen betekent dit dat er overleg zou moeten zijn tussen kunstencentra, werkplaatsen en postgraduaatopleidingen om die overgang te sturen en te ondersteunen. Dat formeel overleg ontbreekt. De reden is simpel: de ene ressorteert onder het ministerie van Cultuur, de andere onder Onderwijs. DeSingel mag dan wel trots aankondigen dat ze vanaf nu Internationale Kunstcampus is, er bestaan stevige schotten tussen de subsidiekanalen voor kunst en onderwijs. Misschien moet daar eens verder nagedacht worden, nu kunstonderwijs zo'n hot issue is?