J. DE CEULAER

TE GAST BIJ VLAAMSE AUTEURS

vierde reeks

Verantwoording

Een verantwoording bij dit vierde deel kan de lezers van de eerste drie delen overbodig lijken. In het eerste deel heb ik mij immers reeds verantwoord. Ze is zeker overbodig voor degenen die de vorige delen als een nutteloze verspilling van tijd, inkt, papier en energie hebben beschouwd, want ik verwacht dat ze zo consequent zullen zijn dit vierde deel niet meer ter hand te nemen. Misschien zijn er onder hen critici die het — bij manier van spreken — «beroepshalve» moeten lezen. Wellicht is voor hen een verduidelijking noodzakelijk die ook voor de andere lezers enig nut kan hebben. Hoewel de meeste critici bij hun beoordeling hebben rekening gehouden met de «verzachtende omstandigheden» die ik in mijn verantwoording van deze reeks vraaggesprekken heb gepleit, en een mild oordeel hebben uitgesproken over een onderneming die geenszins met wetenschappelijke bedoelingen werd aangevat, zijn er enkele misverstanden gerezen die ik graag uit de weg zou ruimen.

Een eerste opwerping : waarom geen systematische indeling van de reeks per generatie ?

1° Omdat iedere indeling in generaties kunstmatig is;

2° omdat het streven naar volledigheid beperkt wordt door het aantal auteurs die bereid zijn zich te laten interviewen;

3° omdat ik bij de samenstelling der reeksen bewust gestreefd heb naar variëteit;

4° omdat een willekeurige indeling in heterogene groepen de enige is die, door haar gebrek aan logica, logisch te verantwoorden is ;

5° omdat voor eenieder de mogelijkheid blijft, naar eigen inzicht, achteraf de antwoorden van een bepaalde generatie, voor zover zij vertegenwoordigd is, bij elkaar te brengen en met elkaar te vergelijken.

Een tweede opwerping : waarom geen volledige bibliografie op de steekkaart?

Wat dat betreft, pleit ik schuldig. Ik wil echter doen opmerken, dat heel deze «onderneming» gegroeid is uit journalistiek werk zonder wetenschappelijke bedoelingen. Ik had enkele vraaggesprekken gepubliceerd, toen een paar auteurs mij zegden: u zou dat alles in boekvorm moeten uitgeven. Achteraf heb ik zelf ingezien, dat enkele bibliografische gegevens nuttig zouden geweest zijn. Ik meen echter dat de lezer beter zal geholpen zijn met een vermelding van de (relatief) belangrijkste werken van een auteur dan met een volledige wetenschappelijke bibliografie (die altijd reliëf mist). In dit deel heb ik op die manier de steekkaarten aangevuld.

Een derde opwerping: heeft een enquête wel enige waarde ? In geen geval een absolute waarde, wel een relatieve. Ik meen dat de antwoorden op de enquête-vragen voor verstandige lezers niet waardeloos zijn. En wie heeft er ooit gemeend dat hij voor onverstandige lezers schrijft ?

Mag ik ten slotte nog even herinneren aan hetgeen ik in het eerste deel schreef ? De bedoeling van deze reeks uitgaven is documentatie te bezorgen. Ze heeft uitsluitend een informatief karakter en wil dienen als uitgangspunt voor verdere studie en nadere kennismaking. Mag van de lezer niet worden verwacht dat hij in zekere mate creatief leest, en niet louter receptief?

Deze interviews werden geschreven voor de wekelijkse kunstbladzijde van Het Nieuwsblad; ze werden afgenomen en gepubliceerd op de volgende data:

Herman Vos 11. 4.1962 24. 5.1962

Dries Janssen 17. 4.1962 5. 7.1962

Jozef Van Hoeck 10.10.1962 1.11.1962

9.11.1962

Louis Paul Boon 21. 3.1963 9. 5.1963

16. 5.1963

Herman Teirlinck 8. 4.1963 6. 6.1963

13. 6.1963

Marnix Gijsen 24. 5.1963 27. 6.1963

5.7.1963

Frans Van Isacker 13. 6.1963 26. 7.1963

Aster Berkhof 10. 8.1963 13. 9.1963

19. 9.1963

Hugo Claus 18. 6.1963 17.10.1963

24.10.1963

Rose Gronon 5.12.1963 23. 1.1964

30. 1.1964

Marnix Van Gavere 10. 2.1964 24. 4.1964

1. 5.1964

13. 5.1964

Enkel het vraaggesprek met Gaston Durnez werd niet geschreven voor Het Nieuwsblad, waarvan hij zelf redacteur is. Graag wil ik hierbij vermelden dat hij de rubriek leidt waarin deze vraaggesprekken werden opgenomen.

Alle auteurs hebben achteraf nog gelegenheid gekregen hun mondelinge verklaringen te bevestigen en te preciseren of eventueel te wijzigen.

Achteraan vindt u de samenvatting van de antwoorden die de auteurs der eerste vier reeksen gaven op de enquête-vragen.

José De Ceulaer

STEEKKAART

«De hardste strijd in het leven is de strijd om niet bitter te moeten worden. »

L. P. BOON

Geboren te Aalst op 15 maart 1912.

Woont : « Izegrim », Vogelzang, Erembodegem.

Gehuwd : één zoon.

Journalist.

Debuteerde in 1942 met de roman De Voorstad groeit.

Belangrijkste werken : Mijn kleine oorlog (1947), De Kapellekensbaan (1953) en Menuet (1955).

Literaire richting : « Boonapartisme ».

Literaire prijzen : Leo Krijn-prijs, voor De Voorstad groeit (1942), Henriette Roland-Holstprijs, voor De Kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat (1956).

Leest zo weinig mogelijk.

Werd het sterkst aangegrepen door de lectuur van Justine, door Markies de Sade.

Is ook schilder en beeldhouwer.

Hobby's : filmen, flirten, eten, drinken en leven.

Zijn Voorkeur

Prozaschrijvers (20e eeuw) :

Vlaamse : Elsschot, Minne.

Nederlandse : Campert, Nescio, Belcampo, Bordewijk, Vinkenoog.

Wereldliteratuur : H. Miller, Kafka, Becket, Genet, Céline.

Prozawerken (20e eeuw) :

Vlaamse : Burssens : Fabula rasa ; Claus : De Zwarte Keizer en Natuurgetrouw ; Raes : Links van de helikopterlijn ; Michiels : Journal brut.

Nederlandse: Nescio: Titaantjes ; Campert: De jongen met het mes.

Wereldliteratuur : Miller : Tropic of the Capricorn ; Céline : Voyage au bout de la nuit ; Kafka : Der Prozess en Das Schloss ; Lautréamont : Les chants de Maldoror.

Dichters :

Vlaamse (na 1830) : Burssens, Snoek, Claus, Bontridder, Gezelle, Van Ostaijen.

Nederlandse : Lucebert.

Toneel :

Ionesco : De rinoceros ; Becket : En attendant Godot en Fin de Partie ; Mulisch : De Knop ; Brulin : Vertikaal ; Christiaens : Thee drinken.

Grootste figuren uit de wereldliteratuur : Rabelais, Dostojewski en Willem, de auteur van de Reinaert.

Hugo Claus

eigen realiteit

« Oprechtheid is beter dan valse bescheidenheid », zei Hugo Claus mij toen ik hem vroeg waarom hij zich «een vrij geniaal man» noemt. «Bescheidenheid is trouwens een christelijke deugd en ik ben geen christen», voegde hij eraan toe.

Pretentie vind ik doorgaans onverdraaglijk, meestal dom en bijna altijd belachelijk. Hugo Claus is echter een bijzonder aardige kerel. Zijn beminnelijkheid is zo ontwapenend, dat men hem niet anders dan sympathiek kan vinden. Wie met hem praat, komt trouwens vrij spoedig tot de ontdekking dat hij daarenboven zeer intelligent is. Het lijkt me zelfs niet uitgesloten dat hij inderdaad vrij geniaal is.

De Verwondering : een allegorie

Als uitgangspunt van ons gesprek had ik een vraag uitgekozen die mij van essentieel belang leek:

— Zou u mij iets willen vertellen over die jeugdervaringen die belangrijk zijn om de geest van uw werk te begrijpen ?

— Van mijn achttiende maand tot mijn elfde jaar was ik op een kostschool te Aalbeke, bij Moeskroen. Dat verklaart veel, o.m. een zekere rage tegen hetgeen ik de natuurlijke ontplooiing van de mens zou kunnen noemen. Tot ongeveer mijn twintigste jaar heb ik mij er actief mee beziggehouden mij van mijn ressentiment te bevrijden door bijv. gedurende enkele maanden in Parijs nonnen hun kap af te trekken. Ik deed het zo lang tot ik het plezierig ging vinden, en dan was het geen complex meer.

— Hoe komt het dat uw ouders u zo vroeg naar een kostschool hebben gestuurd ?

— Er is misschien meer dan één verklaring voor. Ik kwam ter wereld door een keizerssnede. Toen er een broertje op komst was — ik heb drie jongere broers — vreesde mijn moeder dat er weer een keizerssnede zou nodig zijn. In afwachting van de geboorte werd ik voorlopig naar een kostschool gebracht, maar ik werd daar gelaten. Daarenboven was mijn grootvader in die tijd hoofdinspecteur van de katholieke scholen in West-Vlaanderen.

— En waar hebt u dan verder gestudeerd ?

— Eerst aan het Sint-Amandscollege te Kortrijk, daarna aan het atheneum aldaar, dan aan het Sint-Henricuscollege te Deinze, en later nog aan enkele andere scholen. Aanvankelijk was ik een bijzonder goede leerling, tot een vervroegde puberteitscrisis mij tot de laatste leerling van de klas deed verworden. Ik heb driemaal de vierde Latijnse gedaan en bleef op school tot mijn vijftiende jaar.

— Hoe reageerde uw vader op uw prestaties op school ?

— Ik geloof niet dat mijn vader wel altijd wist waar ik toevallig op school was. Mijn vader is altijd een zeer onrustig man geweest. Ik geloof dat hij wel 25 maal is verhuisd.

— Wat was zijn beroep ?

— Oorspronkelijk was hij drukker, maar hij heeft nooit iets liever gedaan dan iets afbreken. Huizen afbreken. Hij heeft een destructieve geest.

— Hebt u zijn karakter ?

— Ik geloof dat ik meer van mijn grootvader heb : die is listiger, meer hypocriet.

— Bent u dat dan ook ?

— Ik bedoel alleen maar dat ik een zekere listigheid van hem heb geërfd.

— Leeft uw grootvader nog ?

— Hij speelt nog altijd whist of bridge, maar ik heb hem in geen jaren meer gezien.

— Hebt u later niet meer gestudeerd ?

— Ik ben op de academie geweest te Gent om beeldhouwer te worden. Daarna wilde ik schilder worden. Inmiddels was ik thuis weggegaan en was ik alleen gaan wonen in Sint-Martens-Leerne. Ik werkte als huisschilder te Gent en ben uit noodzaak in de suikerfabrieken, gaan werken in Noord-Frankrijk.

— Hoe oud waart u toen ?

— Zeventien. Ik heb er een vol seizoen gewerkt en later nog een deel van een seizoen.

— Uit uw ervaringen is dan uw toneelstuk Suiker voortgekomen, veronderstel ik. Zijn de toestanden die u daarin behandeld hebt, reëel.

— De realiteit was erger.

— Hebt u ze dan verdoezeld ?

— Ik heb ze vervormd om een grotere graad van realiteit te verkrijgen. Niet omdat ik onwaarachtig zou willen zijn, maar omdat de realiteit soms zeer conventioneel is. Het interessantste is de realiteit tot een voorwerp te maken. Elk voorwerp schept zijn eigen wetten. Elk werk heeft een eigen realiteit.

— Heeft ook De Verwondering een eigen realiteit ?

— De Verwondering is geschreven met de elementen van een allegorie. Zoals in de « roman noir » is er het donkere kasteel, de mysterieuze dame en het labyrint.

— Omtrent Deedee werd aangekondigd als een realistisch werk. Dat heeft mij wel enigszins verbaasd.

— In dat werk is er een graad van allegorie die zich behelpt met realistischer middelen dan De Verwondering: de karaktertekening en de preciezere weergave van de feiten.

— Nu we het toch over de realiteit van bepaalde situaties hebben, moet ik u zeggen, dat ik mij de vlucht van de leraar met het vroegrijpe jongetje in De Verwondering moeilijk als reëel kan voorstellen.

— De jongen is een allegorisch element: het kind dat de blinde moet leiden. De leraar heeft een symbolische betekenis. Een leraar is tenslotte iemand die een groot aantal steriele elementen in zich heeft opgepropt en die meedeelt.

— Merkwaardige definitie ! Maar laten we terugkeren naar uw levensverhaal.

De koele minnaar

— Ik heb dan een tijd in Oostende gewoond, en dan heb ik, hoe vreemd het ook moge klinken, mijn legerdienst gedaan. Daarna heb ik eerst drie jaar in Parijs gewoond en dan drie jaar in Rome.

— Daar hebt u dan de stof gevonden voor De koele minnaar: is het verhaal tot op zekere hoogte autobiografisch ?

— Gedeeltelijk. Het milieu is min of meer authentiek, het hoofdpersonage niet.

— U waart dus niet de koele minnaar! Hebt u uw vrouw leren kennen in Italië ?

— Ik kende ze reeds vroeger. Ze is van Nederlandse afkomst, maar woonde hier. In Italië trad ze op in films en verdiende ze geld voor mij.

— Wat hebt u dan in Rome gedaan ?

— Ik heb er een vegetatief bestaan geleid. Ik heb er o.a. landschappen geschilderd op naam van een meisje, dat ze gemakkelijk verkocht omdat ze... een mooi meisje was. Ik heb er ook aan films meegewerkt.

— Hoe ?

— Een beetje gedokterd aan scenario's. In Italië wordt een scenario door zowat achttien personen onder handen genomen: artiesten, studenten en leeglopers. Iedereen prutst er een beetje aan tot het scenario definitief klaar is om verfilmd te worden.

De Metsiers

— Wanneer en in welke omstandigheden hebt u uw eerste roman, De Metsiers, geschreven ?

— Toen ik in Oostende woonde, zei me iemand : « De Amerikaanse literatuur is de beste, want die wordt het meest verkocht. Schrijf voor mij zulk een roman, ik betaal er u 2000 F voor en geef hem uit. » Toen ik ermee bezig was, dacht ik bij mezelf : ik kan ook proberen iets goeds te maken. En ik begon opnieuw. Er was wel actie in en het verhaal was wel Amerikaans van inslag, maar mijn opdrachtgever wilde het niet uitgeven, al was het reeds aangekondigd onder de titel: De Eendenjacht. Hij betaalde me echter wel de 2000 F. Toen zond ik het handschrift in voor de Leo Krijn-prijs. Het werk werd bekroond en uitgegeven onder de titel: De Metsiers. Tot dan toe had ik altijd gedacht dat ik schilder zou worden...

— U hebt wel eens iets geschilderd met een materie die slechts een paar weken haar kleur behoudt. Wat denkt u over de kopers van dergelijke werken ?

— Ik haal graag grappen uit en ik bewonder de mensen die mijn grappen goed genoeg vinden om er goed geld voor te betalen.

— Haalt u grappen uit omwille van de publiciteit ?

— Neen, omdat ik van het spelelement houd. Ook in de literatuur. Bij ons is de houding van de literatoren overdreven pseudo-serieus. Laten we vooral niet over literatuur spreken, is hun slogan als ze bij elkaar komen. Daardoor camoufleren ze gewoonlijk hun onkunde of hun gêne om er wél over te spreken. Ik ben geen showman. Ik ben nooit te zien op Leie- en andere vaarten. Ik ben geen lid van gelijk welke vereniging. Voor de rechtsen ben ik een beetje links, aan de linksen kan ik geen partijkaart tonen. Ik leef uitsluitend van mijn pen. Dat is in dit land niet gemakkelijk. Er zijn er hier slechts twee die dat doen, heb ik me laten vertellen : Albe en ik. Als ik tot een groep behoord heb, dan was dat tot die van de Nederlandse dichters Hans Andreus en Simon Vinkenoog, die rond 1950 met mij in Parijs waren, waar Lucebert ons vaak kwam opzoeken. Tot onze groep behoorden ook de schilders Appel en Corneille. Met Karel Appel heb ik het grootste boek ter wereld gemaakt.

— Vertel me daar eens iets meer over.

— Tot vorige winter was het grootste boek ter wereld in Texas te vinden. De omslag was gemaakt uit de huid van de grootste koe uit Texas. Met Appel heb ik een boek in plexiglas gemaakt, dat twee centimeter hoger is dan het boek uit Texas, nl. 2 meter 32. Eerst had ik er nog aan gedacht het met afstandsbediening te laten maken, zodat men de bladzijden op afstand kon omdraaien, maar dat vond men te gek. Het boek telt 12 bladzijden en bevat een Engels gedicht: Love Song. Er mogen slechts 12 exemplaren van verschijnen en de tekst wordt telkens omgezet in de taal van de koper. De prijs per exemplaar is 5200 dollar, maar ieder jaar komt er 1000 dollar bij.

— Hoeveel exemplaren zijn er reeds verkocht ?

— Vier. Een ervan ging naar Lahore, in India.

Zo nodig vier adjectieven

— Welke Amerikaanse auteurs had u gelezen toen u uw eerste boek schreef ?

— Ik had reeds veel Amerikanen gelezen, meer bepaald Faulkner en Caldwell, maar ik had minstens evenveel Fransen gelezen,

— Wat zijn uw opvattingen over de roman ?

— Het is een steriele onderneming te trachten een bepaling te geven van de roman, want het is een rekbaar fenomeen. Dat de roman alleen een verhaal zou zijn, is lachwekkend. Dat Walschap daarvan overtuigd is, heeft nochtans niet verhinderd dat hij voortreffelijke romans geschreven heeft. Het is net zo iets als met de puriteinse opvatting, dat men een directe taal zou moeten schrijven. Als ik meen dat ik vier adjectieven nodig heb bij een substantief, dan gebruik ik ze, omdat ik ze noodzakelijk vind.

— Uw romans, vooral De Verwondering, zijn dikwijls vrij ingewikkeld van constructie.

- Ik meen dat ik van mijn lezers evenveel concentratie bij het lezen mag eisen als ik zelf aanwend bij het schrijven. Ik lees Dante en Shakespeare ook niet als een detectiveroman of een thriller. Ik ga dikwijls uit van een barok gegeven, een ingewikkeld thema, een moeilijk aan te duiden onderwerp.

— Schrijft u uw romans in één geut ?

— Meestal maak ik drie versies van een roman, maar het is altijd mijn bedoeling de lezer de indruk te geven dat mijn romans in één geut geschreven zijn.

— Hoe werd uw jongste werk, Omtrent Deedee, onthaald ?

— Het werd het best verkocht van al mijn werken. De kritiek heeft gunstig gereageerd. De katholieke kritiek blijkt tot een beter inzicht te komen in mijn werk. Ik denk bijv. aan de bespreking door Bernard Kemp. Wat niemand tot nu toe heeft opgemerkt, is dat ik de termen die ik gebruik om de extase van Natalie tijdens de mis te beschrijven, herneem in de passage waarin Claude een visioen heeft terwijl hij naar een dancing gaat. Het zijn de gewaarwordingen die Theresia van Avilla in haar visioenen beschrijft.

— Met welke bedoeling hebt u die termen tweemaal gebruikt ?

— Om aan te duiden dat zowel Claude als Natalie in die ogenblikken niet aards meer zijn.

Ik heb Hugo Claus dan gevraagd mij die passages aan te wijzen. Hij toonde mij blz. 35. Ik las: «... maar haar neus en haar oren zijn verstopt, haar organen zitten in de klem, haar vingertoppen die daarnet nog zinderden, zijn afwezig». Hij bladerde verder en las op blz. 132 over Claude : «Neus en oren verstoppen, zijn organen raken beklemd, zijn beweeglijke vingertoppen voelt hij niet meer, de bloeddruk zakt, de hartslag versnelt, onder zijn kleren is hij van vuur tot aan de hartstreek».

Liever geen boodschap

— Mag de roman volgens u een boodschap inhouden ?

— Door het feit dat men een boek schrijft, heeft men iets te vertellen. Dat is een boodschap. Of ze kan verwezenlijkt worden is de zaak van de lezer.

— Mag ik daaruit afleiden dat u de mening van Harry Mulisch niet deelt ?

— Ik verwerp romans die een boodschap inhouden niet a priori, maar ik heb wel een voorkeur voor boeken die geen boodschap brengen. Faulkner bijv. was wat het boodschappen betreft een debiel. Hij was een zeer domme man uit het Zuiden, maar niettegenstaande hij niet kon denken, was hij een groot schrijver. Kent u misschien belangrijke schrijvers die een boodschap hebben gebracht ?

— Graham Greene bijv., die de boodschap brengt dat God barmhartig is.

— Ik houd helemaal niet van Graham Greene, Mauriac en dergelijken. Tenslotte doen zij niets anders dan gezellig ploeteren in het zondebesef. Een belangrijk boek dat een boodschap heeft gebracht, is de bijbel.

— Uw eigen boeken houden dus geen boodschap in ?

— Er is misschien wel een boodschap. Door het evokeren van bepaalde toestanden kan de lezer gedwongen worden een houding aan te nemen tegenover bepaalde personages. Zij incarneren echter geen bepaalde deugden of ondeugden. De lezer moet zelf realiseren wie en hoe die personages zijn.

Het experiment is nooit voorbij

— Ik meen dat u zich in de eerste plaats dichter voelt en dat u dat ook bent.

— Wat ik ook schrijf wordt eerder bepaald door een dichterlijke visie dan een reportersvisie.

— Ik heb u onlangs voor de radio horen zeggen, dat u een lang gedicht van 34 bladzijden hebt geschreven, Het Teken van de Hamster, dat in Randstad zal verschijnen en waarin u een poging gedaan hebt om de beeldenbarok van het experimentele gedicht te doorbreken met het collageprincipe.

— Ik heb inderdaad een poging gedaan om me los te maken van het al te persoonlijke hermetisme van Een geverfde Ruiter, waarin dingen behandeld worden die mij alleen maar interesseren. Mijn jongste gedicht is eenvoudiger dan mijn vorige verzen. In een lang episch gedicht als dit, moet er een leidraad zijn. Die leidraad is een reis van Gent naar Brugge en terug. Ik verwerk daarin fragmenten die wijzen op de geschiedenis van Vlaanderen en verwijzingen naar concrete feiten. Er staat ook in waarom ik Brugge verafschuw.

— En waarom is dat ?

— Er zijn vele antwoorden mogelijk. Uitgaande van de studie van de prenatale dynamiek, zou men kunnen zeggen dat ik tegen mijn zin te Brugge werd geboren. Dat gevoel is dan verbonden met de weerzin van mijn moeder, die van Kortrijk naar een kliniek in Brugge moest gaan om er door een keizerssnede verlost te worden. Een ander antwoord kan zijn dat ik in Brugge het symbool zie van het kleine begrip, van het sectaire, van de kleine handelszin, van het misbruik dat een verzande haven van haar geschiedenis maakt, de triomf van alles wat de mens doet ineenkrimpen.

— Velen menen dat het experiment als dusdanig voorbij is. Meent u dat ook ?

— U moet niet aan een loodgieter vragen welke de theorie van de atoomsplitsing is. Het experiment is nooit voorbij, het duurt altijd voort. Het is gebleken een goede injectie te zijn voor dichters die anders aan bloedarmoede zouden lijden. Dat sommigen zich afkeren van het experiment, bewijst niet dat het voorbij is. Paul Snoek bijv. heeft nooit experimentele poëzie geschreven. Hij heeft wel de vormen gebruikt van degenen die vóór hem experimentele poëzie schreven. Hij schrijft thans traditioneler dan vroeger: dat is alles. Tot mijn geliefkoosde dichters behoort bijv. John Donne, bij wie het metrum niet volmaakter kan zijn. Menen dat de experimentele poëzie erin bestaat zonder hoofdletters of zonder metrum te schrijven of zelfs beelden op te stapelen, is ze degraderen. In elk van mijn bundels is er een ander experiment, mijn instelling is telkens anders.

Veramerikaanste Bruid

— Bent u zich ervan bewust dat uw personages enorm veel geuren opsnuiven ?

— Er is weinig waarvan ik mij niet bewust ben.

— Waaraan schrijft u dat grote aantal reukgewaarwordingen toe, die o.m. ook in de werken van Piet Van Aken en Bert Van Aerschot veelvuldig voorkomen ? Is het misschien enkel een modeverschijnsel ?

— Vroeger zag men veel. Reukgewaarwordingen werden als indecent beschouwd. Sedert het naturalisme hebben ze echter ingang gevonden. Misschien zijn ze nu wel in de mode. Maar in welk boek hebt u de meeste gevonden ?

— Ze komen in nagenoeg al uw werken voor, maar vooral in De Koele Minnaar.

— Een mens die uit het Noorden komt, wordt in Italië dadelijk getroffen door allerlei geuren. Ik vind het dan ook normaal dat de hoofdpersoon van dit boek, dat op het behaviourism is gericht, zoveel ruikt.

— Het komt mij voor dat de veelvuldige reukgewaarwordingen wijzen op een sterke sensualiteit.

— Dank u.

— Acht u uw werken geschikte lectuur voor jongeren ?

— Ze zijn niet voor kinderen bestemd. Ze zouden ze overigens niet begrijpen.

— Uw uitlatingen over de Vlamingen zijn in het algemeen niet erg vleiend. Vindt u het ras waartoe u behoort zo achterlijk ?

— Als ik de mediocriteit van de meeste Vlamingen aanklaag, dan is het omdat men mijn mening vraagt.

— Houdt u er rekening mee dat wij van ver terugkomen ?

— Ik zeg ook niet dat er niets werd bereikt, maar onze achterstand is nog enorm. Wij zitten in een vicieuze cirkel. Van overheidswege wordt er weinig gedaan omdat men er niet naar vraagt. En men vraagt er niet naar omdat er niets wordt gedaan. Kijk maar eens naar het peil van ons theater. Toneelschrijvers moeten gekweekt worden. En middelen daartoe worden niet verschaft.

— Kent u goede Nederlandse toneelschrijvers ?

— In Nederland worden tenminste pogingen gedaan om er te krijgen. Ik heb zelf een opdracht gekregen van de Nederlandse regering om De Dans met de Reiger te schrijven.

— Hoe verklaart u dat De Bruid in de Morgen een mislukking werd in Amerika ?

— Ik had het voorspeld dat het een fiasco zou worden. Daarom ben ik weggegaan de dag vóór de opvoering. Het stuk werd verkeerd geïnterpreteerd. De figuren van broer en zuster werden te Amerikaans gemaakt. Misschien was de tedere verhouding tussen beiden te subtiel voor hen. Ook in Duitsland werd het stuk verkeerd geïnterpreteerd. Men heeft er de ouders in avondkledij gestoken en Griekse zuilen als decor gebouwd. Men heeft er vergeten, dat men des te universeler is, naarmate men concreter is.

— Wat is, volgens u, uw beste toneelstuk ?

— Mama, kijk zonder handen. Ik beschouw het als een soort commedia del'arte. Als stuk biedt het de meeste mogelijkheden in het groteske genre.

Ik had nog graag geweten wat mijn gastheer nog in voorbereiding heeft, maar hij sneed mij de pas af met de verklaring : Bijgeloof weerhoudt mij daarover te spreken.

In het gangetje naar de trap toe, waarop een paar van zijn vier katten mij begeleidden, wees Hugo Claus mij een grote familiefoto aan: de klassieke vier geslachten. Het vijfde heeft zich thans aangemeld. Zal het op «zijn » overgrootvader gelijken ? Claus hoopt van niet.

STEEKKAART

«Oprechtheid is beter dan valse bescheidenheid.»

HUGO CLAUS

Geboren te Brugge op 5 april 1929.

Woont: Predikherenlei 13 bis, Gent.

Gehuwd : één kind.

Beroep : schrijver.

Debuteerde in 1947 met Kleine Reeks, gedichten.

Belangrijkste werken : De Oostakkerse Gedichten (1955), Mama, kijk zonder handen, toneelspel (1959), De Verwondering, roman (1962).

Schreef het filmscenario voor Het Mes en Dorp aan de Rivier.

Literaire prijzen: Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel, Koopal-prijs, Ford Foundation Grant, Zilveren Boomerang (Filmfestival van Melbourne), Prijs van de Stad Gent, Leo Krijn-prijs, e.a.

Hobby : ping-pong.

Werd het sterkst aangegrepen door de lectuur van The Confidence Man, van Herman Melville.

Zijn Voorkeur Prozaschrijvers (20e eeuw) :

Vlaamse : Streuvels, Buysse, Walschap, Boon, Krijgelmans.

Nederlandse : Couperus, Nescio, Hermans.

Wereldliteratuur: Borges, Michaux, Gombrowicz, Landolfi, Cowper Powys.

Prozawerken (20e eeuw) :

Vlaamse : Streuvels : De Teleurgang van de Waterhoek ; Walschap : De Familie Roothooft; Boon : De Kapellekensbaan; Krijgelmans : De Hunnen; Claus: De Verwondering.

Nederlandse : Slauerhoff : Het Leven op Aarde; Nescio : De Uitvreters; Van het Reve : De Avonden; Hermans : De God Denkbaar, Denkbaar de God.

Wereldliteratuur : Daumal: Le Mont Analogue; Gombrowicz : Ferdydurke; Chandler : The Little Sister; Faulkner: Absalom, Absalom; Empson : Seven Types of Ambiguity.

Dichters:

Vlaamse (na 1830) : Gezelle, Van Ostaijen.

Nederlandse (id.) : Leopold, Achterberg, Lucebert, Hanlo.

Wereldliteratuur : Emily Dickinson, Alberti, Breton, Pound,

Toneel:

Seneca : Thyestes; Shakespeare : King Lear; Kleist: Penthesilea; Brecht: Arturo Ui; Becket: Fin de Partie.

Grootste figuren uit de wereldliteratuur: Novalis, Dante, Melville, Blake, Gogol.