H.J. Oolbekkink sprak met HUGO CLAUS

BANNELING IN BELGIE

HUGO CLAUS (36) is eindelijk aan de stad ontsnapt. Met zijn vrouw Ellie en zoontje Thomas (16 maanden) bewoont hij sinds kort een boerderij als een fort in Nukerke; volgens Huizinga's Internationaal Aardrijkskundig Woordenboek een stadje van 1757 inwoners in Oost- Vlaanderen. Het is een druk uit 1958; dus daar zijn de Clausen in elk geval niet bijgeteld, maar het blijft een kleine gemeente, voornamelijk samengesteld uit rond een cour gebouwde boerderijen, die vaak onzichtbaar voor elkaar in de plooien van de Vlaamse Ardennen liggen.

Claus heeft de logge, breedgeschouderde boerderij laten verbouwen: er zijn strakke, ijswit gepleisterde muren opgetrokken, de vloeren zijn belegd met marmeren platen,in de woonkamer domineert een geweldige schouw: in de weke heuvels van Oost Vlaanderen heeft hij het comfort binnengehaald in een bouwwerk uit 1730, dat voorts twee natuurlijke bronnen, een boomgaard, een kleine, zwarte poes en twee kalkoenen telt.

In zijn terzijde van het huis ingerichte werkkamer (sober, bijna steriel) ligt een jachtgeweer op tafel, een handje kogeltjes ernaast ('als men een indringer op het erf krijgt moet men toch iets terug kunnen doen'). Er staat een enorme papierkast. Op zijn werktafel liggen penselen, verfdozen, potloden - de schrijver-dichter is ten slotte ook schilder-tekenaar. Op 7 mei wordt in Gent een expositie geopend van zijn 'Dagboekbladen', mélanges van teken-, schilder- en drukwerk, Claus' antwoord op de pop-art: in afwisselend zachte en giftige tinten gevangen actualiteiten die voorzien zijn van begeleidende teksten.

Bij een prent waarop Tsjombe omgeven wordt door een Landrover, een verhoorstoel, een kwaadaardige vlieg en een groepje para's past deze tekst:

Wie heeft er rode pollen?

De zwarte heer

Bij wie zijn zoveel raadgevers

in de weer?

Bij de strontvlieg

in het land der doden.

In deze 'Dagboekbladen' worden ook Franco en de clerus gestriemd. Claus verwacht er wel weer moeilijkheden over in België dat hem of niet kent of afwijst.

Terwijl hij de bladen omlegt: 'Zo reageert men op de kitteling der dagen.'

GLAUS gaat - jawel, als een landjonker - in een lederen stoel naast zijn geduchte open schouw zitten en heeft wel lust om tevreden rond te kijken. Buiten zijn enkele rietdekkers bezig het dak opnieuw van een strooien hoed te voorzien. De jonker betaalt een deel van zijn hoge verbouwingskosten met de opbrengst van een schildering die de Deense Cobra-schilder Asger Jorn destijds in zijn Gentse woning op het behang zette. Dat was, zo'n acht jaar geleden, het gebaar van een vriend. Sindsdien is Jorn hoog in de internationale kunstmarkt geklommen - Claus heeft de schildering behoedzaam van de muur laten weken en prepareren in Brussel. Er is al een in elk geval het loon van riet en rietdekkers behelzende som voor geboden. En een paar marmeren vloerplaten, zullen er ook nog wel van betaald kunnen worden.

Gent is voorbij.

'Ik had eigenlijk geen reden om in de stad te wonen. Ik ben niet bloed-en-bodemachtig aangelegd, ik heb me niet als een incarnatie van Streuvels op het land teruggetrokken om mijn Vlaamsheid te beleven. Het was uit onvrede met het feit dat ik in Gent woonde zonder volwaardige reden. Ik ben er nooit lid van enig gezelschap geweest en ik had er geen stamkroegen. Toen we negen jaar geleden uit Italië naar België kwamen, dacht ik dat het voor een vakantie van twee, drie weken zou zijn. We zijn hier gebleven omdat ik opeens voelde dat ik toch wel Belg was en ik weer Vlaams wilde horen spreken'.

De gulle, ruige, barokke Claus voelt zich, als schrijver, emigrant in België.

'Ik ben in dit land een banneling; België is voor een schrijver als schrijver geen land. Het zegt genoeg dat ik, met een kinderboekenschrijver, hier de enige ben die van zijn pen leeft'.

Hij leeft er goed van, dat wel, maar nog steeds worden er van zijn boeken negen in Nederland verkocht tegen één in België.

De emigrant: 'Tja, ik heb vorig jaar een poosje in Blaricum gewoond, maar ik wist van tevoren dat het tijdelijk was, dat ik in Nederland nooit zou kunnen aarden'.

KORT geleden heeft Claus gesolliciteerd naar de functie van directeur van het toneelgezelschap dat het Nationaal Toneel van België (met vestigingen te Antwerpen en Brussel) in Gent heeft opgericht. De toneelschrijver Claus heeft - bij en na de opvoeringen van zijn stukken - steeds meer het gevoel gekregen er meer dan als schrijver-alleen bij betrokken te moeten raken. Dat directeurschap leek hem een kans.

'Ik wilde het krom gebogen achter het papier zitten wel opgeven om iets publieks te doen. Misschien is dat een projectie van mezelf -je glijdt zo makkelijk in de rol van poète maudit, daaom wilde ik iets in de realiteit doen. Nu pas zie ik in hoe naïef en stom ik was om te denken dat ik een geintje kans had. Ik dacht dat ik met iets helemaal nieuws kon beginnen in een woestijn waar niet de minste belangstelling voor toneel is, dat vond ik een heel mooie uitdaging'.

Claus had een plan ontworpen en dat bij zijn sollicitatie ingesloten.

'Ik had de zaak goed bestudeert en ik had het allemaal willen veranderen - vanaf het publiek tot de acteurs. Dat wilden ze natuurlijk niet. Ze hebben nu een meneer verkozen waar ze geen risico mee lopen. Ik ga nooit naar het theater omdat er niets is wat me boeit. Waarom ga ik wel naar de bioscoop om een western of een horrorfilm te zien? Omdat daar iets van de magie in is die je onttrekt aan de dagelijkse sleur. Het kapitale vraagstuk lijkt mij die magie in het toneel terug te brengen. Ik wilde iets anders dan zes dames en heren die met stokken zwaaien en onvolkomen Shakespeare reciteren'.

MEN kan zich wel indenken dat de keuzeheren van de Gentse branche van het Nationaal Toneel zijn geschrokken toen ze van Claus' plannen vernamen. De gedreven Belg, die op basis van persoonlijke integriteit een rendabele synthese van kunst en commercie heeft gevonden, had genoeg van het 'mooie plaatje' op het toneel.

'In mijn plan hadden Antwerpen en Brussel kunnen zorgen voor het entertainment, de boulevardstukken, de gelikte Shakespeare-voorstellingen. Ik zou hun repertoire vopr een deel gekopieerd hebben. Als zij 'De vrolijke vrouwtjes van Windsor' speelden had ik dat ook genomen. Om te laten zien hoe het anders kan'.

Proeve van eigen visie:

'Neem 'After the fall' van Arthur Miller. Dat vind ik een zeer slecht stuk, Miller centraliseert het hele stuk op zijn gemoedsbezwaren en laat zien hoe moeilijk hij het allemaal gehad heeft met juffrouw. Maar Monroe zou bij mij de godin geweest zijn die ze ook op het filmdoek was,- en Miller-zelf had ik laten spelen door Wim Poncia. Dat is een opvatting die al een veroordeling is van het stuk en dan was de fantastische Marilyn gerehabiliteerd. Op zo'n manier maak je het Miller onmogelijk straffeloos te doen wat hem nu gelukt is. Er werd in dat stuk een aanval op Marilyn gepleegd en dat zou ik dan willen rechtzetten - al was ik de énige in Europa'.

CLAUS zou ook de klassieken op eigen wijze behandeld hebben, namelijk: in integrale vertaling. Hij wijst op een uitgave van 'De vrede' van Aristophanes.

'Wat daar in staat heeft niets meer met hem te maken. Voor mijn eerste programma had ik 'De vrede' willen nemen; daar was vooral voor de Vlamingen heel wat scatologisch plezier aan te beleven geweest. In Nederland spelen ze nu 'De kikkers' van Aristophanes voor de schooljeugd, maar dat kan Aristophanes niet zijn, want als je dat stuk echt speelde was de politie er aan te pas gekomen'.

Zijn opvatting van de functie van directeur: 'Ik had - en dat was zéér waanwijs van me - de supervisie op alle regies willen voeren en dan één of twee keer per jaar zelf een regie doen. Zoals een regisseur de acteurs vertelt wat ze moeten doen had ik de regisseurs willen vertellen war ze moesten doen. Dat klinkt dictatoriaal, maar het zou, geloof ik, wel meegevallen zijn. De heb overigens gehoord dat de voornaamste reden waarom ik niet gekozen ben, was dat ik een te sterke persoonlijkheid ben. Iemand van het keuze-comité zei toen dat hem dat misschien wel een goede eigenschap leek, maar toen schijnen de heren gezegd te hebben dat ik teveel mijn stempel op het gezelschap zou drukken. Dat is dan natuurlijk de dictatuur van de middelmatigheid'.

IN de heldere, door stevig vlees ingebedde ogen van Claus vonkt revolutie.

'Ja, ik ben zeer kwaad, zeer geërgerd en gekwetst, maar het heeft me toch ook wel goed gedaan; ik had een latente agressiviteit die ik al zo lang had onderdrukt met grimlachjes en vriendelijkheidjes. En nu heb ik met kinderachtigheden teruggeslagen, door ontslag te nemen uit de Hogere Raad voor de Filmcultuur en de directie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift en door te verbieden dat mijn stukken nog worden opgevoerd in Gent. Ik vind: iedereen heeft recht op een aantal kinderachtigheden - daar heb ik nu gebruik van gemaakt."

Een glimlach verdrijft de grimlach:

'Wat aan deze geschiedenis wel weer goed is - je wordt er je van bewust dat wat je denkt voor een gemeenschap te betekenen op niets neerkomt in de praktijk. Dat is eigenlijk gezond, dan weet je waar je aan toe bent. Overigens ben ik wel degelijk ook kwaad op mezelf. Omdat ik als een amateur in de weer ben geweest bij die sollicitatie, ik heb niet de gevechtsregels van intrigeren en kuipen toegepast. Naïef en stom, zo kun je dat wel noemen'.

HUGO CLAUS had drie jaar lang zijn schrijven willen opofferen aan het leiden van een toneelgezelschap. Maar er is geen gat gevallen in zijn bestaan: hij werkt aan zijn expositie, hij heeft een openluchtspel, 'Tyl Uilenspiegel' geschreven voor de Leidse studenten ('met 180 personages en 70 paarden... o, nee, géén paarden') en is bezig aan een roman, gedichten.

'Ik denk dat er volgend seizoen weer een toneelstuk komt. Daar kan ik nog niets van zeggen; alleen dat het waarschijnlijk moeilijk in België gespeeld zou kunnen worden. Dat klinkt goed mysterieus'.