FOLKLORE I

Karel Van de Woestijne, 1925-08-24


Source

N.R.C, 1925-08-24


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: FOLKLORE II... 1925-08-25
  2. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: KUNST EN VOLKSLEVEN ... 1926-07-17
  3. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: LETTERKUNDIGE PRIJZE... 1922-03
  4. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: FEESTWEEK I... 1925-07-23
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Heylen: De Poesje te Antwerp... 1926

FOLKLORE I

Brussel, 24 Augustus.

In dezen tijd van congressen, van vacantieuitstapjes en van.... komkommers, gaat men, en natuurlijk niet het minst in de pers, aandacht wijden aan hetgeen men anders, bij sleur en gewoonte, en ook wel bij gebrek aan tijd, onopgemerkt voorbij loopt in de eigen stad of daarbuiten; de dagelijksche beslommeringen beletten, het dagelijksche leven in zijne eigenaardige verschijnselen om zich heen te zien, en er is de wetenschappelijke opzettelijkheid, er is de vrije reis- en kijktijd, er is voor den journalist het gebrek aan pakkend nieuws toe noodig, om de oogen te openen op het omringende landschap of stedezicht, en meer nog op het volksleven, zoowel dat van het verleden, hetwelk meer bepaald den geleerde aantrekt, als dat van het heden, hetwelk daar krioelt voor iedereen. Waarbij het ieder vrij staat, gevolgen te trekken voor de toekomst.

Gij zult hier ongetwijfeld vernomen hebben van de historisch-archeologische reconstructies die, aanvang dezer maand, heel België naar Antwerpen en Brugge deden stroomen, en waar ook de folklore zoo'n groot deel in had. De Blijde Intrede van de Aartshertogen Albrecht en Isabella in de Scheldestad; het bezoek van Margaretha van Constantinopel aan het Brugsche begijnhof "van den Wijngaerde". Zij mochten nog zoo trouw zijn nagebootst, het is vooral door het deel dat het volk, het zij dan het volk van eeuwen her, maar toch het vrij bewegende, het medevierende Vlaamsche volk dat in zijne geaardheid zoo weinig veranderd is, - het is door het deel dat het eigenlijke volk aan deze feesten had, dat men het anders haast onvermijdelijke, archaïseeren en hiëratiseeren vermijden kon. Doch het zijn die feesten van voor een paar weken niet alleen, die het belang der folklore bewijzen, en de blijkbaar stijgende belangstelling erin: meer of min dilettanterige folkloristen zijn in Vlaanderen steeds vrij talrijk geweest, wat wel liggen zal aan de democratische geaardheid van de Vlaamsche Beweging, het gaan-naar-het-volk, den wil cultureel ontbolsteren van dat volk. Reeds kort na 1830 zou de vader van deze beweging, Jan Frans Willems, de geniale speurder die zoo prachtig de macht der liefde bewees, zich met volksleven bemoeien: het blijkt vooral uit zijne uitgaven van meer bepaald volksliteratuur, als de Reynaert de Vos: een aantal oude Vlaamsche liederen zou hij zelf van uit den volksmond, waarin zij sedert eeuwen leefden, opteekenen; en in zijn tijdschrift "Het Belgisch Museum" stond hij steeds eene ruime plaats af aan de populaire archeologie, waar hij zeer veel medewerking voor vond. Gij weet dat anderdeels, ettelijke tientallen jaren later, Guido Gezelle zich eveneens beijverde op het gebied van vooral West-Vlaamsche volkstaal en volkspoëzie, en ook hij stond hierin, met zijn tijdschrift "Rond den Heerd", waarachtig niet alleen. Ik zou hier heel wat, meer of minder bekende, namen kunnen aan toevoegen. Doch, dit wil geen overzicht worden van de folkloristische werkzaamheid hier in Vlaanderen. Het volsta hier nog even de toenmalige jongeren te noemen, die de volkskunde op een minder-liefhebberig vlak wisten te brengen. Den wetenschappelijken grondslag, dien Willems en Gezelle nog wel wat misten, hadden die ouderen ontdekt in vooral de Duitsche vakliteratuur, waar de gebroeders Grimm weer baanbrekend waren geweest. En zoo kregen wij weldra, geleid door een Alfons de Cock, een Isidoor Teirlinck, een Pol de Mont, een August Gittée, een Maurits Sabbe, een ruim-overzichtelijken blik over gansch het gebied van ons volksleven, waar het verleden het heden bij belichten en verklaren kwam.

Werd de basis van een Belgische folkloristische wetenschap in Vlaanderen gelegd, Wallonië zou niet lang aarzelen te volgen. Gij weet dat de Walen op zijn minst zoozeer als de Vlamingen op de uitingen van eigen dialecten die, veel meer van het algemeen Fransch dan het Vlaamsch van het algemeen Nederlandsch afwijken en daardoor heel veel eigenaardigheden hebben behouden, die anders zouden afgesleten zijn. Een groep geleerde romanisanten heeft sedert jaren van dezen dialecten, die in drie groote groepen onder te brengen zijn, een woordenboek op het getouw: hun conservatorisch werk zal zeker van het grootste belang zijn. Verder zijn de volkszeden in zelfs groote steden als Luik, waar de burgerij anders geheel verfranscht is, nog ten zeerste in eere. Wallonië bezit een volksliteratuur, vooral wat het tooneel betreft, die veel verder van de Fransche afstaat, veel meer regionalistisch is, dan in Vlaanderen tegenover Groot-Nederland het geval is. Het kon dan wel niet anders of de beoefening van de Waalsche volkskunde zou weelderig tieren: wij hebben daar trouwens het bewijs van in de talrijke en zeer levendige tijdschriften en andere publicaties die er aan gewijd zijn, al zijn zij misschien minder wetenschappelijk dan de Vlaamsche uit de laatste halfeeuw.

Sedert enkele decenniën ging de volkskunde resoluut tot het volk terug: zij bleef niet langer de jaloersch-gekoesterde specialiteit van geleerden, de argelooze monomanie van liefhebbers. De dichter Max Elskamp, die terecht door zijn biograaf Louis Piérard een "poète populaire" werd genoemd, niet zoozeer nog omdat hij midden in zijn volk zou leven of als het ware van dat volk een tolk, een stem zou zijn, maar omdat zijne zeer subtiele kunst op volksmotieven, op folklore berust. - Max Elskamp had zekeren dag het mooie gebaar, zijne folkloristische verzamelingen, die buitengewoon rijk zijn, aan zijne geboortestad Antwerpen te schenken, die ze onderbracht in een museum, waarvan de zorg werd toevertrouwd aan een ander dichter, een Vlaamschen ditmaal: Victor de Meyere. - Ook te Brussel is er een folklore-museum dat, langen tijd voor het publiek ontoegankelijk, nog steeds al te weinig bezocht wordt: eene afdeel ing van onze "musea voor decoratieve kunsten" in het paleis van het Jubelpark, waar de ijverige en zeer beslagene Dr. Lucien Crick den scepter zwaait over steeds aangevulde collecties. Ook Luik bezit sedert een jaar of zoo zijn officieel conservatorium van volkskunst, ondergebracht in het voorname Curtius-huis. En sedert een week of zoo bezit de meest afgelegene, de minst-bereikbare van onze Belgische provincies, die trouwens het minst als Belgisch aandoet, die van Luxemburg, haar eigen volkskundige verzameling: ik hoop er in een volgend briefje op terug te komen. En nu is het heel goed mogelijk dat ik steden vergeet, waar eveneens openbare musea van folklore bestaan: nogmaals, dit is geen nauwkeurig overzicht.

De openbare lichamen, één althans, hebben het niet bij het inrichten van musea gelaten om blijk te geven van hunne belangstelling in het volksleven door de eeuwen heen. Zoo heeft de provincie Brabant enkele jaren een bijzondere commissie ingesteld die zich, haast dag aan dag, bezig houdt zeden en gewoonten van het verleden na te sporen en die van heden vast te leggen. Die commissie heeft haar eigen tijdschrift, dat uitnemende diensten bewijst. Eenige maanden geleden richtte zij tevens in het oude stadje Zoutleeuw een tentoonstelling van Oost-Brabantsche volkskunst en -gebruiken die een grooten bijval genoot en het levende bewijs leverde van al wat nog in ons land zou bijeen te brengen zijn om een zuiver en volledig beeld van ons verleden te krijgen.

Eindelijk is, buiten bovengemelde erkenning van de beteekenis der folklore als afzonderlijke wetenschap en als hulpwetenschap voor geschiedenis en archaelogie, eene bevestiging gekomen van het grootste gewicht. Het was niet voldoende dat hier en daar, in Vlaanderen, Brabant, Wallonië, Duitsch-België, meer of minder officieel aangemoedigd, de volkskunde meer of minder wetenschappelijk werd beoefend, zooals het niet voldoende is de volksoverlevering te zien voortleven in volksfeesten (en hier herinner ik aan de reuzen-optochten die zoowat overal ter gelegenheid van kermissen en volksfeesten uitgaan, en aan de "braderijen" die werden ingericht onder de Breughel-feesten van voor twee jaar of, zeer onlangs nog op het Sint Kruisplein te Brussel, om er aan te herinneren dat vijftig jaar geleden aldaar een markt werd ingericht(die nog steeds bestaat). Tot op heden werd folklore nog steeds eenigszins door de Wetenschap, met eene hoofdletter, als eene Asschepoes behandeld. En misschien niet ten onrechte: het is voor een koster zoo gemakkelijk oude heiligenbeeldekens en doodssanctjes uit kerkboeken van oude kwezels te futselen, en aan een dorpsonderwijzer aftelrijmpjes en volksdeuntjes te boekstaven! Terwijl - ander bewijs van gebrek aan wetenschappelijkheid - niemand bij mijn weten eraan gedacht heeft, dag aan dag de folklore van oorlog en bezetting bij te houden: anders een prachtig document voor volkspsychologie! Geen wonder dan ook dat beroepshistorici de werkzaamheid der folkloristen op eenigen argwaan, zoo niet op misprijzen plegen te onthalen.

Die argwaan nu schijnt gevallen te zijn. Het jongste "Congres d'Histoire et d'Archéologie" dezer dagen te Brugge gehouden, heeft aan het ostracisme een einde gesteld. Niet alleen werd de folklore er officieel als geschiedkundige hulpwetenschap binnengehaald, maar eene afzonderlijke afdeeling werd haar ingeruimd, die bijzonder-vruchtbaren arbeid heeft opgeleverd. Drie lange vergaderingen werden er gehouden, waarop zeventien merkwaardige mededeelingen werden gedaan. Deze afdeeling was misschien de meest-levendige van heel het congres; zij was het die de meeste wenschen uitbracht. Hare grootste beteekenis ligt wellicht hierin dat, zoowel uit openbare lezingen als uit meer intieme gesprekken, duidelijker, d.i. wetenschappelijk-algemeener bleek, wat eigenlijk folklore is, wat zijn gebied is met de afbakening van dat gebied, welke methodes bij hare beoefening dienen aangeprezen, wat dient gedaan tot coördinatie van opzoekingen en vondsten, over welke critische middelen zij beschikt. En ik geloof wel dat in deze te Brugge een groote stap vooruit is gedaan, al was het maar op het gebied der samenwerking.

Want tot op heden was - zooals kan blijken uit wat ik hier boven schreef - die samenwerking zeer gebrekkelijk. Van lieverlede is de folklore sporadisch en plaatselijk. De groepeeringen, waar zij bestonden, werkten alle op eigen houtje, zonder heel veel samenvoeling.

Daar nu vooral - en het is wel het beste gevolg van dit congres en van de folkloristische af deeling ervan - staat verandering in te komen. Te Brugge namelijk werd de kiem gelegd van eene "Belgische Vereeniging voor Folklore", waar de voornaamste beoefenaars van deze wetenschap toe bijgetreden zijn.

Van nu af aan is er innige samenvoeling, ongetwijfeld ook tusschen Vlamingen en Walen. Weldra zal er vruchtdragende samenwerking zijn.

N.R.C., 26 Augustus 1925.


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◻◻◻ Karel Van de Woestijne: FOLKLORE II... 1925-08-25
    (date-year) 1925 • (author) Karel Van de Woestijne • verleden • (date-month) 1925-08 • folklore
  2. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: KUNST EN VOLKSLEVEN ... 1926-07-17
    Jacob Grimm • (author) Karel Van de Woestijne • Isidoor Teirlinck • Guido Gezelle • Alfons de Cock
  3. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: LETTERKUNDIGE PRIJZE... 1922-03
    Guido Gezelle • (author) Karel Van de Woestijne • vlaamsche • sedert
  4. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: FEESTWEEK I... 1925-07-23
    (date-year) 1925 • (author) Karel Van de Woestijne • Paul de Mont • Reinaert De Vos
  5. ◼◻◻◻◻ Willem Heylen: De Poesje te Antwerp... 1926
    oude • volk • eigen
  6. ◼◻◻◻◻ Willem Putman: Piet Langendijk : "D... 1926-07-15
    brugge • vlaamsche • Reinaert De Vos