BRUSSEL -- Het decor van de Engelse kunstenaar Edward Allington drukt misschien nog het best uit waar het in de choreografie "Apollon. La nuit" van José Besprosvany -- opgvoerd in het Atelier Ste-Anne -- om gaat: een reusachtig rood doek, waar monochrome brokstukken als collage-objecten voor uitgespreid liggen, domineert de scène. Een beeldtaal die zo naar het modernisme verwijst, was het niet dat het rood net iets te stemmig is, niet het onversneden rood van Mondriaan maar een aangepast bordeaux, en dat de brokstukken aangewend worden om protserig-onnozele postmoderne tempeltjes te bouwen. De beeldtaal zelf van a-historisch, zelfvergeten en zelfgenoegzaam marktdenken, verheugd over zijn eigen trivialiteit. Een zelfde omkering probeert Besprosvany met bewegingsmateriaal uit: diens "Apollo Musagetis" wordt "bijgesteld" tot een vlotte, professionele show.
Jean-Marie Piemme voorzag de choreografie van een begeleidende tekst die twee goden ten tonele voert: Apollo, de god van het licht en de rede, die bij de evolutie in de wereld, en meer in het bijzonder de (markt)-evolutie in het Oostblok, geen gehoor meer vindt voor de principes van licht, orde, evenwicht en machteloos moet toezien hoe zijn "handel" (letterlijk en figuurlijk) overgenomen wordt door Hermes, de god van handel en communicatie. Kitty Kortes Lynch vertelt dat verhaal: met veel brio, en mede door haar Amerikaanse uitspraak, snatert ze zich door dit verhaal als was het reclame van waspoeder.
Lynch liet al eerder bij "Medeamaterial" en "Ottone Ottone" van A.T. De Keersmaecker haar acteerkunst zien, en ook nu weer is bijzonder overtuigend.
En dan de dans. Als je bij het bovenstaande al niet een beetje begon te twijfelen over de steekhoudendheid van deze nogal drieste en ongenuanceerde geschiedenisinterpretatie -- de verlichtheid van het modernisme, de hypothese van een historische breuk tussen de moderniteit van de jaren 20 en deze tijd en de interpretatie van de Oostblokomwenteling zijn minstens voor discussie vatbaar -- dan wordt dat niet minder door de choreografie.
Besprosvany laat op een TV-scherm Balanchines "Apollo" zien, en laat Jone San Martin de muze doubleren. Hermes, eerder geïntroduceerd als een vlot joggende yuppie, sluit daarop aan, maar wijkt in zijn bewegingen sterk af van de Apollo op het scherm. Het klassieke vocabulaire van Balanchine wordt doorbroken door hoekige uithalen met gebalde vuisten, de immaterialiteit wordt een pronken met techniek en spieren. En dat terwijl Apollo mokkend in een hoekje van de scène blijft zitten.
Het TV-beeld verdwijnt daarna, enkel wordt tussendoor de afbraak van de Berlijnse muur getoond, en we zijn getuige van een geleidelijke assimilatie van de bewegingen van de goden, Tobias Bausch en Marinos Tilios naar dit nieuwe idioom toe. Dat levert enkele mooie beelden, zoals een confrontatie op twee turnbokken, op. Als Lynch op het einde de show aanvoert, verschijnt Balanchine nog even op het scherm, als om de afgelegde weg te demonstreren.
Een van de bezwaren tegen dit procédé is technisch: de dansers zijn lang de kwaadste niet, maar de dans wordt door een zekere stroefheid gekenmerkt; waar je een absolute perfectie zou kunnen verwachten, zie je ongelijke inzetten en moeizame synchronisatie. En dat is onder andere zo omdat Besprosvany het zijn dansers behoorlijk moeilijk maakt. Ik had zo de indruk dat het dansen met ongelijk schoeisel (pointes, gewone schoenen en blote voeten) in de groepsbewegingen voor de nodige problemen zorgde.
Maar belangrijker is dat het opzet, en de rigoureuze invulling ervan, te ideologisch is, te weinig plaats laat aan de dans. En dat opzet deugt niet, of is in elk geval te simpel, zeker waar het de dans betreft. De gelijkstelling Apollinische rede-Balanchine is op zijn minst ver gezocht: het is niet omdat Balanchine de klassieke ballettaal naar een toppunt van snelheid raffinement en verfijning voerde dat er een tegenstelling is met het verval van de rede dat Besprosvany om zich heen ziet grijpen. Je zou net zo goed kunnen opmerken dat juist deze zucht naar techniciteit die van Amerikaanse dansers de beste ter wereld maakt -- een vorm van leeghoofdigheid en pompeusheid maskeert.
Waarmee ik niet bedoel dat Balnchine een leeghoofd was, maar dat het gevaarlijk is het werk van iemand zo klakkeloos te annexeren binnen een ander verhaal. Als je zou nagaan waarom de receptie van Balanchines werk zo succesvol was, zouden er waarschijnlijk barsten komen in dit verhaal. De Amerikanen zijn immers in veel opzichten de belichaming van wat Besprosvany bekritiseert, maar zij maakten Balanchine mee groot.
"Apollon. La nuit" is zeker geen slechte voorstelling, heeft zelfs zeer mooie momenten, maar struikelt net iets te vaak over zijn eigen goede bedoelingen om echt te ontroeren, of zelfs maar te overtuigen.